Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-02-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:405, 20/00619 en 20/00620

Gerechtshof Amsterdam, 01-02-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:405, 20/00619 en 20/00620

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 februari 2022
Datum publicatie
11 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:405
Zaaknummer
20/00619 en 20/00620
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 3.111

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Op de zaak betrekking hebbende stukken. Nieuw feit/ambtelijk verzuim. Aftrek rente en kosten ten aanzien van eigen woning.

Uitspraak

Kenmerken 20/00619 en 20/00620

1 februari 2022

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )

tegen de uitspraak van 10 september 2020 in de zaken met kenmerken HAA 19/4081 en HAA 19/4082 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2012 met dagtekening 2 december 2017 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.936.

1.1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2013 met dagtekening 2 december 2017 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.649.

1.2.

Na tegen de hiervoor gemelde navorderingsaanslagen door belanghebbende gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, beide gedagtekend 8 juli 2019, de navorderingsaanslagen gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 september 2020 op de tegen de hiervoor vermelde uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen het volgende beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000 voor de overschrijding van de redelijke termijn;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 786; en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 oktober 2020 en is aangevuld op 17 november 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2021. Het hoger beroep is tegelijk behandeld met de zaak van belanghebbendes partner (kenmerk 20/00615).Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Eiser is geboren op [..-..-....] . Hij is het hele jaar 2012 en 2013 gehuwd met [B] geboren op [..-..-....] (hierna: de partner).

2. Eiser en de partner zijn in de onderhavige jaren ieder voor 50% eigenaar van de woning gelegen aan [adres] te [Z] , alsmede van de woning gelegen aan [adres] te [Z] [Hof bedoeld is: [Y]]. . Eiser en de partner staan met ingang van 23 februari 2012 ingeschreven op [adres] te [Z] . Tot die datum stonden zij ingeschreven op [adres] te [Y] .

3. Met ingang van 16 februari 2012 is de woning te [Y] in gebruik gegeven aan een derde, die met zich met ingang van 27 februari 2012 heeft ingeschreven op dit adres. Met ingang van 1 februari 2017 is eiser de woning te [Y] gaan verhuren aan [C] .

4. Eiser en de partner hebben de aankoop van de grond en de daarop te bouwen nieuwbouwwoning te [Z] gefinancierd met een tweetal hypothecaire leningen bij de [bank] . In 2012 is voor deze leningen een bedrag van € 11.153 aan rente betaald, en in 2013 een bedrag van € 10.603. In 2012 hadden eiser en de partner tevens een bouwdepot bij de [bank] . Op het bouwdepot is in 2012 een bedrag van € 217 aan rente ontvangen.

5. Eiser heeft op 12 december 2013 aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 ingediend. Het hierin aangegeven inkomen uit werk en woning bedraagt € 31.694. In deze aangifte is een bedrag van € 12.154 voor betaalde rente en kosten van geldleningen die zijn gebruikt voor de eigen woning in aftrek gebracht. Dit bedrag bestaat naast de door eiser op de leningen bij [bank] betaalde rente, uit rente en kosten met betrekking tot de woning te [Y] . Van de resulterende (negatieve) inkomsten uit eigen woning is een bedrag van € 7.495 aan eiser toegerekend. Voorts is in deze aangifte een bedrag van € 26 als giftenaftrek in aanmerking genomen, waarvan een bedrag van € 24 aan eiser is toegerekend.

6. De definitieve aanslagen IB/PVV 2012 is met dagtekening 11 januari 2014 overeenkomstig de ingediende aangifte geautomatiseerd opgelegd.

7. Eiser heeft op 20 oktober 2014 aangiften IB/PVV voor het jaar 2013 ingediend. Het hierin aangegeven inkomen uit werk en woning bedraagt € 20.187. In deze aangifte is een bedrag van € 16.603 voor betaalde rente en kosten van geldleningen die zijn gebruikt voor de eigen woning in aftrek gebracht. Dit bedrag bestaat naast de door eiser op de leningen bij [bank] betaalde rente, uit rente en kosten met betrekking tot de woning te [Y] . Van de resulterende (negatieve) inkomsten uit eigen woning is een bedrag van € 14.507 aan eiser toegerekend. Voorts is in deze aangiften een bedrag van € 515 als giftenaftrek in aanmerking genomen, waarvan een bedrag van € 462 aan eiser is toegerekend.

8. De definitieve aanslag IB/PVV 2013 is met dagtekening 9 september 2015 overeenkomstig de ingediende aangifte geautomatiseerd opgelegd.

9. Na het vaststellen van de definitieve aanslagen IB/PVV 2012 en 2013 is een onderzoek gedaan naar het aangiftegedrag van de gemachtigde van eiser. In dat kader is aan eiser een vragenbrief verzonden met dagtekening 14 maart 2017, waarin onder meer werd verzocht de aftrek inzake de eigenwoningschuld en de opgevoerde giftenaftrek nader te onderbouwen.

10. Na correspondentie tussen eiser respectievelijk zijn gemachtigde en verweerder zijn met dagtekening 2 december 2017 de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2013 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.932 (2012) respectievelijk € 26.649 (2013) resulterend in navorderingen ten bedrage van € 564 (2012) respectievelijk € 2.714 (2013). Hierbij is de aftrek eigen woning gecorrigeerd met een bedrag van € 1.218 (2012) respectievelijk € 6.000 (2013) en de giftenaftrek in het geheel gecorrigeerd.

11. De correcties van de aftrek eigen woning zijn als volgt berekend:

2012

Aangegeven rente en kosten

€ 12.154

Betaalde rente [bank]

€ 11.153

-/-

Ontvangen rente op bouwdepot

€ 217

+

Correctie

€ 1.218

2013

Aangegeven rente en kosten

€ 16.603

Betaalde rente [bank]

€ 10.602

-/-

Correctie

€ 6.001”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de inspecteur tot navordering bevoegd was, meer in het bijzonder of de inspecteur beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit. Voorts is, indien voorgaande vraag bevestigend wordt beantwoord, in geschil of de navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing