Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-03-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:925, 21/00113

Gerechtshof Amsterdam, 01-03-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:925, 21/00113

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 maart 2022
Datum publicatie
13 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:925
Zaaknummer
21/00113

Inhoudsindicatie

Douanerecht; indeling in de GN van puffy stickers en letter stickers.

Uitspraak

kenmerk 21/00113

1 maart 2022

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 12 januari 2021 in de zaak met de kenmerk HAA 19/4072 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: E. Stoker

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft op 5 juni 2018 een verzoek tot terugbetaling van een bedrag van € 2.251,47 ingediend, welk verzoek bij beslissing van 17 januari 2019 door de inspecteur is afgewezen.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak van 5 juli 2019 het door belanghebbende tegen deze beslissing gemaakte bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar

uitspraak van 12 januari 2021 als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ en ‘verweerder’).

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 5 juli 2019;

- vernietigt de beslissing van 17 januari 2019;

- draagt verweerder op om met in achtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek tot terugbetaling van eiseres van 3 juni 2018;

- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht tot een bedrag van € 345

aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof

ingekomen op 25 januari 2021. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft op 20 januari 2022 een nader stuk ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022. Van het verhandelde

ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.

“1. [bedrijf A] heeft op 6 juni 2015 als direct vertegenwoordiger van eiseres aangifte gedaan tot plaatsing onder de regeling ‘in het vrije verkeer brengen’ van goederen, onder meer voor drie verschillende soorten stickers, die blijkens de onderliggende stukken kunnen worden omschreven als “abc jewelry stickers”, “puffy stickers” en “letter stickers”. Eiseres heeft de stickers daarbij ingedeeld in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) onder Taric-code 3919 90 00 99, zelfklevende platte producten van kunststof.

2. Op 6 juni 2015 heeft verweerder ter zake van onder meer de stickers een verzameluitnodiging tot betaling uitgereikt. Hierin is voor de stickers een verschuldigd bedrag van € 2.251,47 douanerecht (6,5% van de douanewaarde) vermeld.

3. Op 3 juni 2018 heeft eiseres ter zake van de stickers een verzoek tot terugbetaling ingediend voor een bedrag van € 2.251,47, waarbij zij heeft verzocht om indeling van de stickers onder GS-post 4911, omdat het geen platte stickers betreft.

4. Verweerder heeft het verzoek om terugbetaling afgewezen omdat hij op basis van de overgelegde foto’s de aard en de samenstelling van de goederen niet kon vaststellen, zodat de goederen niet konden worden ingedeeld.

5. In de uitspraak op bezwaar van 5 juli 2019 heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de abc jewelry stickers weliswaar niet plat zijn, maar dat daarop geen gedrukte tekst of illustratie is aangebracht, waardoor ze niet voor indeling in hoofdstuk 49 in aanmerking komen. Verweerder stelt dat deze stickers hadden moeten worden ingedeeld onder Taric-code 3926 90 97 90. Omdat het daarbij behorende tarief van het invoerrecht gelijk is aan het geheven tarief, is die indeling zonder gevolg gebleven.

Ten aanzien van de letter stickers heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze plat zijn en niet voldoen aan Aantekening 2 op afdeling VII van de GN, waardoor zij niet kunnen worden ingedeeld onder hoofdstuk 49. Voor deze stickers is de juist goederencode aangegeven, aldus verweerder.

Ten aanzien van de puffy stickers heeft verweerder gesteld dat daaraan geen enkel dikte- of hoogteverschil is te zien of te voelen, zodat deze plat zijn. Ook deze stickers zijn derhalve correct aangegeven, aldus verweerder.

6. Op de zitting heeft eiseres twee vellen met stickers overhandigd aan de rechtbank. Beide partijen hebben desgevraagd verklaard dat het één vel betreft, dat als voorbeeld kan dienen van de in de aangifte begrepen puffy stickers. Ten aanzien van het andere vel heeft verweerder gesteld dat, anders dan eiseres stelt, dit niet als voorbeeld kan dienen van de vellen letter stickers waarop de aangifte betrekking had.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt de volgende feiten toe.

2.3.

Tot de gedingstukken behoren twee vellen met stickers. Partijen zijn het eens dat zij representatief zijn voor de onderhavige ‘puffy stickers’ en ‘letter stickers’.

2.4.

Puffy stickers

Dit product betreft een plastic verpakking met daarin een los vel van karton en daarop een plastic vel waarop diverse ‘puffy stickers’ zijn geplakt. De stickers zijn ongeveer 2 mm hoog en hebben de vormen en kleuren van diverse (gebruiks)voorwerpen en fantasiefiguurtjes. Elke sticker bestaat uit een klevende onderlaag, een dunne laag zacht vulsel en een in diverse kleuren bedrukte bovenlaag. De randen zijn gesealed waardoor de stickers hun vorm krijgen en behouden. Vanaf de sealing lopen de randen rond af. Onder lichte druk veren de randen minder ver in dan het middengedeelte. Een aantal stickers heeft duidelijk waarneembare oppervlakteverschillen, zoals de hals van de gieter en de antennes van de televisie.

2.5.

Letter stickers

Dit product betreft een plastic verpakking met daarin een los vel van karton en daarop een plastic vel waarop diverse ‘letter stickers’ zijn geplakt. De stickers zijn ongeveer 2 mm hoog en hebben de vormen van diverse woorden en afbeeldingen. Elke sticker bestaat uit een klevende onderlaag, een dunne laag vulsel en een in diverse kleuren bedrukte bovenlaag. De randen zijn gesealed waardoor de stickers hun vorm krijgen en behouden. Vanaf de sealing lopen de randen rond af. Een aantal van de stickers is bedrukt met bloemen of een fantasiepatroon, de rest van de stickers is effen gekleurd. Een aantal stickers heeft een duidelijk waarneembaar (zichtbaar) rond/bol oppervlak.

2.6.

Tussen partijen is niet in geschil dat in de utb een bedrag van € 497,96 is begrepen voor de puffy stickers en een bedrag van € 762,73 voor de letter stickers.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor terugbetaling op de voet van artikel 236 van het CDW. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld wat de juiste indeling in de GN is van de puffy stickers en de letter stickers.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in

de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Juridisch kader

6 Beoordeling van het geschil

7 Kosten

8 Beslissing