Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-04-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1007, 21/00335 - 21/00350

Gerechtshof Amsterdam, 04-04-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1007, 21/00335 - 21/00350

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 april 2023
Datum publicatie
3 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:1007
Zaaknummer
21/00335 - 21/00350
Relevante informatie
Art. 8:42 Awb, Art. 8:31 Awb

Inhoudsindicatie

Douanerecht; op de zaak betrekking hebbende stukken; gevolg overschrijding in vergunning bijzondere bestemmingen vermelde hoeveelheid en/of waarde; rente op rente op achterstallen over douaneschulden die zijn ontstaan vóór 1 mei 2016

Uitspraak

kenmerken 21/00335 en 21/00350

4 april 2023

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,

alsmede op het hoger beroep van

[X BV] , gevestigd te [Z], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma)

tegen de uitspraak van 1 april 2021 in de zaak met kenmerk HAA 17/5451 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur

alsmede

de Staat, de Minister van Justitie en Veiligheid te Den Haag, de Minister,

op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 19 mei 2017 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt van € 278.963,31 aan douanerechten en € 5.400,29 aan rente op achterstallen.

1.2.

Het tegen de utb gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 28 november 2017 ongegrond verklaard.

1.3.

Op het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 1 april 2021 als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de inspecteur aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de utb overeenkomstig het onder 21 overwogene en draagt verweerder op het bedrag aan douanerechten met inachtneming daarvan te herrekenen;

- vermindert de utb overeenkomstig het onder 23 overwogene voor wat betreft de rente op achterstallen en draagt verweerder op het bedrag aan rente op achterstallen met inachtneming daarvan te herrekenen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser[es] tot een bedrag van € 1.598;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 87;

- veroordeelt de Minister tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.913;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het door de inspecteur ingestelde hoger beroep (kenmerk 21/00335) is bij het Hof ingekomen op 17 mei 2021 en is aangevuld bij brief van 9 juni 2021. Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep (kenmerk 21/00350) is bij het Hof ingekomen op 18 mei 2021 en is aangevuld bij brief van 8 juli 2021, welk geschrift tevens het verweerschrift op het door de inspecteur ingestelde hoger beroep bevat. Ook de inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 18 november 2022 en 28 november 2022 zijn bij het Hof nadere stukken van belanghebbende ingekomen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2022. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met kenmerken 21/00334, 21/00351, 21/00349, 21/00352 en 21/00353, betreffende in hoofdzaak dezelfde geschilpunten, maar andere belanghebbenden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen zal worden toegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.

“1. Eiseres exploiteert een groothandel in vis en schaal- en weekdieren. De activiteiten van eiseres bestaan uit de handel in en het bewerken van vis en visproducten.

2. In de periode van 22 december 2010 tot 22 december 2013 beschikte eiseres over een vergunning bijzondere bestemming voor de verwerking van diverse soorten vis. In deze vergunning waren hoeveelheden per vissoort op jaarbasis opgenomen. Op verzoek van eiseres heeft verweerder deze vergunning per 31 juli 2012 gewijzigd, waarbij - voor zover van belang - de hoeveelheid en waarde van Alaska koolvis filet zijn verhoogd.

3. Op 1 november 2013 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een vergunning bijzondere bestemming (hierna: de vergunning). Op 18 december 2013 is de vergunning verleend. In de vergunning is onder meer het volgende vermeld:

“(…)

6. Geldigheidsduur van de vergunning

a. Ingangsdatum 22 december 2013

b. Vervaldatum 22 december 2016

7 Onder de regeling te plaatsen goederen:

GN-code 1. 0304.7500.10 2. 03048390.21

3. 0304.9490.10 4. 0304.9525.10

5. 0304.7190.10 6. 0304.795010

Omschrijving 1. Alaska koolvis filet (Theragra chalcogramrnain de vorm van industriële blokken.

2. Platvis filet (Limanda aspera, Lepidopsetta bilineata, Pleuronectes Quadrituberculatus, Limanda ferruginea, Lepidopsetta polyxystra)

3. Alaska koolvis visvlees ( Theragra chalcogramma in de vorm van industriële blokken),

4. Kabeljauw mince (visvlees Gadus Morhua)

5. Kabeljauw filet (Gadus Morhua)

6. Hoki filet (macruronus novaezelandiea)

Hoeveelheid / waarde (op jaarbasis) 1. 500.000 kg € 1.250.000,-

2. 50.000 kg € 200.000

3. 350.000 kg € 600.000,-

4. 60.000 kg € 125.000,-

5. 100.000 kg € 400.000

6. 200.000 kg € 650.000,-

(…)”

4.1.

Verweerder heeft een administratieve controle ingesteld naar de naleving van de voorwaarden van de vergunning en een initieel onderzoek naar de administratieve organisatie en de maatregelen van interne beheersing (AO/IB). De bevindingen zijn opgenomen in het controlerapport van 8 mei 2017. In het controlerapport is - voor zover van belang - het volgende vermeld:

“(…)

7.3.4.

Hoeveelheden en waarden

Op 28 september 2014 is aan [X BV] een brief gestuurd waarin de formaliteiten met betrekking tot de vergunning voorwaarden zijn uitgelegd. Met name zijn de volgende onderwerpen genoemd:

- Voor welke goederen de vergunning is afgegeven;

- De hoeveelheid goederen, die onder de regeling mag worden gebracht;

- De termijn, waarbinnen de goederen de voorgeschreven bestemming moeten hebben bereikt;

- De plaatsen, waar aan de goederen de voorgeschreven bestemming moet worden gegeven;

- De geldigheidsduur van de vergunning.

Deze en eventueel andere voorwaarden en gegevens vinden hun basis in het Communautair Douane Wetboek (CDW) en de Toepassingsverordening CDW. De vergunninghouder moet alle gebeurtenissen die gevolgen kunnen hebben voor de vergunning aan de bevoegde douaneautoriteiten meedelen. Ook bij overdracht van goederen, waarvoor een bijzondere bestemming geldt, moet aan diverse voorwaarden worden voldaan.

Daarnaast is vermeld, dat naar aanleiding van een recente rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat de voorwaarden, die gelden voor onder douanetoezicht staande goederen, strikt moeten worden nageleefd. Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan er een douaneschuld ontstaan, ook al hebben de goederen bijvoorbeeld een toegestane bestemming bereikt.

De in de tabel in paragraaf 7.1 vermelde hoeveelheden zijn de maximale hoeveelheden die per jaar in het vrije verkeer mogen worden gebracht met een bijzondere bestemming. De vergunning is ingegaan op 22 december 2013. Jaar 1 loopt dan van 22 december 2013 tot en met 21 december 2014. Jaar 2 loopt van 22 december 2014 tot en met 21 december 2015 en jaar 3 loopt van 22 december 2015 tot en met 21 december 2016. Op basis van de DSI en AGS aangiften is de hoeveelheid en waarde per vissoort voor alle jaren in beeld gebracht. Ook heeft [X BV] nog vis op T5 overgedragen gekregen van andere vergunninghouders.

(…)

Jaar 1:

Vastgesteld is dat in het eerste jaar de hoeveelheid en de waarde van Alaska koolvis is overschreden.

Na interne afstemming is gekozen voor een correctie op de waarde-overschrijding. De vergunning is verleend voor een bepaalde hoeveelheid goederen tegen een bepaalde waarde. Het fiscale risico wordt gelopen over het verschil in douanerechten dat wordt berekend als percentage van de waarde. Een sterke waardestijging is een element dat van invloed is op de vergunning en dat gemeld had moeten worden

(…)

Jaar 2:

(…)

Vastgesteld is dat in jaar 2 de hoeveelheid en de waarde van Alaska koolvis is overschreden.

Zoals in de vorige paragraaf beschreven wordt de correctie berekend over de waarde-overschrijding.

(…)

Jaar 3:

In jaar 3 wordt van de Alaska koolvis de waarde en hoeveelheid overschreden.

(…)

Naast de Alaska koolvis is de waarde van de kabeljauw filet in 2016 overschreden.

(…)”

4.2.

In bijlage 5 bij het controlerapport is opgenomen dat eiseres in 2016 een hoeveelheid van 98.430 kg kabeljauwfilet onder haar vergunning heeft gebracht.

5. Op 19 mei 2017 is de onderhavige utb uitgereikt. In deze utb is - voor zover van belang - het volgende vermeld:

“(…)

Uit mijn gegevens blijkt dat u € 278.963,31 aan belasting verschuldigd bent. U bent dit bedrag verschuldigd op grond van artikel 79 van de Verordening (EU) nr. 952/2013, voor 1 mei 2016 op grond van 204 CDW Verordening (EEG) 2913/92. Voor deze boeking achteraf wordt een uitnodiging tot betaling verzonden. Deze is gebaseerd op artikel 102 lid 1 DWU en artikel 7:6 Algemene douanewet, voor de schuld ontstaan voor 1 mei 2016 op grond van artikel 221 CDW. Over het deel van de correctie wat na 1 mei 2016 is ontstaan zal op grond van artikel 114 lid 2 DWU rente op achterstallen in rekening worden gebracht. Over het deel van de correctie wat voor 1 mei 2016 is ontstaan wordt rente op achterstallen in rekening gebracht vanaf 1 mei 2016.

(…)”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daaraan de volgende feiten toe.

2.3.

Tot de gedingstukken behoort een memo (zonder dagtekening) met het opschrift ‘Handhaving verplichtingen en overschrijden hoeveelheden in vergunningen’, afkomstig van de ‘Coördinatiegroep formeel recht’ van de Douane. De inspecteur heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat dit de definitieve tekst van genoemd memo is, vastgesteld in het overleg van genoemde coördinatiegroep op 26 februari 2018. In het memo is onder meer het volgende opgenomen:

“Vanaf 1 mei 2016 (in werking treden van de DWU) is het landelijk beleid m.b.t. handhaving op de diverse vergunningen verder aangescherpt. Bij de controleteams is dit nu ook goed doorgedrongen en nu iedereen zich hiervan bewust is, lopen de collega’s toezicht op tegen diverse uiteenlopende bevindingen. Met name de controles op de vergunningen bijzondere bestemming en actieve veredeling leveren veel bevindingen/correcties op.

Omdat niet altijd duidelijk is hoe te handelen, wordt hierna een aantal van de meest voorkomende bevindingen op een rijtje gezet met daarbij aangegeven welke gevolgen dit heeft. Uitgangspunt hierbij is dat de inhoud van de vergunning, die rechten en plichten geeft, bepalend is met dien verstande dat hij afgifte ook fouten gemaakt kunnen zijn.

1 Overschrijden hoeveelheid die in de vergunning staat vermeld

3 Geschil in hoger beroep

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing