Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1201, 22/00317 en 22/00318

Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1201, 22/00317 en 22/00318

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 maart 2023
Datum publicatie
7 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:1201
Formele relaties
Zaaknummer
22/00317 en 22/00318
Relevante informatie
Art. 25 AWR, Art. 27e AWR, Art. 67e AWR

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen IB/PVV; inkomsten uit hennepteelt; omkering en verzwaring bewijslast; vergrijpboeten.

Uitspraak

kenmerken 22/00317 en 22/00318

21 maart 2023

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. H.J.G. Dudink)

tegen de uitspraak van 5 april 2022 in de zaken met kenmerken HAA 20/3198 en HAA 20/3199 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 1 oktober 2015 voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.332. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen is een vergrijpboete van € 5.951 opgelegd en is € 1.483 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 1 oktober 2015 voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 216.702. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen is een vergrijpboete van € 29.759 opgelegd en is € 5.494 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar van 18 april 2020 heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2013 gehandhaafd en de vergrijpboeten verminderd tot € 5.000 (jaar 2012) en € 25.000 (jaar 2013).

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 april 2022 het volgende beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar, maar uitsluitend wat betreft de boetebeschikkingen, en handhaaft deze voor het overige;

-

vermindert de boetebeschikkingen tot € 3.808 voor het jaar 2012 en € 19.045 voor het jaar 2013;

-

verklaart dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van de bestreden besluiten;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 569,25, en

-

draagt verweerder op het griffierecht van € 48 te vergoeden aan eiser.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 mei 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 27 februari 2023 heeft de griffie van het Hof een pleitnota van de zijde van belanghebbende ontvangen.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2023. De zaken zijn tegelijk behandeld met de zaken met kenmerken 22/00319 en 22/00320.Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft onder meer de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Eiser heeft in zijn aangifte ib/pvv over 2012 als inkomsten uit werk en woning (box 1) loon opgegeven van € 28.350 en negatieve inkomsten uit eigen woning van -/- € 8.698. Eiser heeft geen inkomen aangegeven uit aanmerkelijk belang (box 2) of uit sparen en beleggen (box 3).

2. Eiser heeft in zijn aangifte ib/pvv over 2013 als inkomsten uit werk en woning (box 1) loon opgegeven van € 27.000 en negatieve inkomsten uit eigen woning van -/- € 8.698. Eiser heeft geen inkomen aangegeven uit aanmerkelijk belang (box 2) of uit sparen en beleggen (box 3).

3. Eiser is via zijn vennootschap [B] B.V. middellijk bestuurder en 50% aandeelhouder van [C] B.V. en [D] B.V. De andere bestuurder en middellijk aandeelhouder is zijn broer, [A] . [C] B.V. is 100% aandeelhouder van [D] B.V. waarin een bouwonderneming wordt gedreven.

4. Op 18 december 2013 heeft de politie een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen in het bedrijfspand van [D] B.V. gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: het bedrijfspand) met 858 hennepplanten. Tevens werden goederen aangetroffen gerelateerd aan de hennepteelt.

5. De politie concludeert op basis van de eerste datum van een in het bedrijfspand aangetroffen kassabon en op basis van de aldaar aanwezige overige goederen, dat van

11 mei 2012 tot en met 18 december 2013, de dag waarop de hennepkwekerij werd aangetroffen, hennepteelt heeft plaatsgevonden. Dit betreft een periode van 83 weken waarin volgens de politie 6 oogsten hebben plaatsgevonden waarbij elke oogst een verkoopwaarde heeft van € 79.361,56.

6. Tevens werd door de politie op 18 december 2013 in het bedrijfspand een aanhangwagen aangetroffen waarvan het kenteken sinds 5 januari 2009 op naam stond van [D] B.V. Op de aanhangwagen stond een voertuig, waarvan het kenteken sinds 6 december 2013 op naam stond van eiser.

7. De politie heeft tijdens de doorzoeking van het bedrijfspand op 18 december 2013 bonnen en nota’s aangetroffen ten name van onder andere eiser, [D] B.V. en/of geadresseerd aan het huisadres van eiser voor onder andere bouwmaterialen. Tevens werd administratie aangetroffen over het boekjaar 2011 van [C] B.V. en [D] B.V en administratie van (ondernemingen gelieerd aan) de broer van eiser. Daarnaast werden bonnen/nota’s aangetroffen ter zake van de aankoop van producten gerelateerd aan de hennepteelt. Op een notitie werd het telefoonnummer aangetroffen van de broer van eiser.

8. De politie heeft voorts geconstateerd dat er stroom werd afgenomen buiten de elektriciteitsmeter en dat er aanpassingen waren gedaan aan de watermeter. De politie heeft op 18 december 2013 met een buurman gesproken die verklaarde dat de eigenaren van het bedrijfspand de dag voor de doorzoeking nog aanwezig waren in het bedrijfspand en dat hij slechts de eigenaren in het pand zag en geen andere personen.

9. De politie heeft een (voorlopige) kasopstelling opgesteld voor eiser, [D] B.V. en zijn broer over de periode 1 januari 2011 tot en met 9 september 2014 (hierna: de kasopstelling). Uitgangspunt van deze opstelling is dat eiser en zijn broer bij aanvang van de periode waarover de kasopstelling is gemaakt niet over contante gelden beschikten. Enerzijds omdat er geen contanten in de aangifte ib/pvv zijn aangegeven over 2011, anderzijds omdat er geen contante opnames zijn gedaan over het jaar 2011 aldus de politie. Vervolgens heeft de politie op basis van inkomensgegevens, bankgegevens en aangetroffen en aangeleverde bescheiden een kasopstelling gemaakt. Deze opstelling concludeert tot onverklaarbare contante uitgaven door eiser van € 90.028,64 in 2011, € 44.262,78 in 2012 en € 120.396,09 in 2013. De contante ontvangsten waren € 400 in 2011 en nihil in 2012 en 2013.”

2.2.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep tussen partijen in geschil of de navorderingsaanslagen terecht zijn vastgesteld en of terecht boeten zijn opgelegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5 Kosten

6 Beslissing