Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1273, 21/01727

Gerechtshof Amsterdam, 16-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1273, 21/01727

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 mei 2023
Datum publicatie
7 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:1273
Formele relaties
Zaaknummer
21/01727
Relevante informatie
Art. 231 Gemw, Art. 11 Iw 1990, Art. 80a Wet RO

Inhoudsindicatie

Aanmaningskosten aanslag gemeentelijke heffingen terecht in rekening gebracht. Verzoeken om uitstel zitting afgewezen. Gewichtige redenen (ziekte, ziekenhuisopname) onvoldoende onderbouwd.

Uitspraak

kenmerk 21/01727

16 mei 2023

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 14 oktober 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/4674 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de ontvanger van de gemeente Bergen , de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft belanghebbende voor het jaar 2016 aangemaand tot het betalen van de aanslag gemeentelijke heffingen 2016 en daarbij € 17 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 juli 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 14 oktober 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof

ingekomen op 17 november 2021. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend met dagtekeningen 29 december 2021,
3 januari 2022, 16 november 2022 en 24 februari 2023.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. Van het verhandelde

ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de ontvanger worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):

“1. Met dagtekening 29 februari 2016 is aan eiser, gelijktijdig met de WOZ-beschikking, waarbij de waarde van de woning aan de [A-straat] te [Z] is vastgesteld op € 346.000, een aanslag gemeentelijke heffingen voor het jaar 2016 opgelegd. Het verschuldigde bedrag van de aanslag was € 976,98.

2. Het tegen de beschikking en de aanslag gerichte beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 10 oktober 2017 ongegrond verklaard. Het gerechtshof Amsterdam heeft op
8 oktober 2019 het hiertegen door eiser ingestelde hoger beroep gegrond verklaard en de waarde van de woning verminderd tot € 336.000 en de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2016 (de aanslag) dienovereenkomstig verminderd.

3. Dit is voor verweerder aanleiding geweest voor het verzenden van een verminderingsnota met dagtekening 14 november 2019 van het uiteindelijk nog openstaande bedrag aan gemeentelijke heffingen 2016 van in totaal € 501,32. Daarbij is eiser meegedeeld dat het verschuldigde bedrag per omgaande dient te worden voldaan.

4. Eiser heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam beroep in cassatie ingesteld. Verweerder heeft de invordering gedurende de procedure bij de Hoge Raad opgeschort.

5. De Hoge Raad heeft op 29 mei 2020 het tegen de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam gerichte cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard onder verwijzing naar artikel 80a Wet op de rechterlijke organisatie.

6. Verweerder heeft met dagtekening 11 juli 2020 de onderhavige aanmaning verzonden, omdat geen betaling van het bedrag van € 501,32 is ontvangen.

7. Bij besluit van 14 augustus 2020 is eisers verzoek van 5 augustus 2020 om uitstel van betaling voor de aanslag gemeentelijke heffingen 2016 afgewezen.

8. De door eiser daarop gegeven reactie van 19 augustus 2020 is door verweerder aangemerkt als administratief beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om uitstel van betaling. Het administratief beroep is door verweerder bij schrijven van 2 september 2020 ongegrond verklaard.

9. Eiser heeft op 14 september 2020 een verzoek om kwijtschelding van de aanslag gemeentelijke heffingen 2016 ingediend. Het kwijtscheldingsverzoek, en het daartegen ingestelde administratief beroep, is afgewezen bij schrijven van 14 januari 2021, omdat eiser de benodigde gegevens voor het beoordelen van het verzoek niet heeft verstrekt.”

2.2.

Het Hof gaat ook uit van de hiervoor vermelde feiten en voegt hier het volgende aan toe.

2.3.

Bij aangetekende brief met dagtekening 2 februari 2023 heeft het Hof belanghebbende medegedeeld dat het onderzoek ter zitting in zijn hoger beroep op 8 maart 2023 plaatsvindt.

2.4.

Bij brief van 3 februari 2023, ingekomen bij het Hof op 6 februari 2023, heeft de toenmalig gemachtigde van belanghebbende, mevrouw [A] , verzocht om uitstel van het onderzoek ter zitting in verband met gemaakte oppasafspraken.

2.5.

Bij brief van 6 februari 2023 heeft het Hof dit verzoek tot uitstel van het onderzoek ter zitting afgewezen. Deze brief houdt het volgende in:

“Geachte mevrouw [A] ,

Naar aanleiding van uw brief ingekomen ter griffie van het Hof op 6 februari 2023 waarin u om uitstel verzoekt voor de zitting op woensdag 8 maart 2023 te 13.30 uur in bovengenoemde zaak, bericht ik u als volgt.

Het Hof wijst het uitstelverzoek af. Ter toelichting dient het volgende.

Een verzoek tot uitstel wordt alleen toegewezen in het geval daarvoor tijdig gewichtige redenen worden aangevoerd. U heeft uw verzoek tijdig bij het Hof ingediend, zij het dat daaraan geen, althans onvoldoende gewichtige redenen ten grondslag liggen. Bij die beoordeling neemt het Hof mede in aanmerking de zittingsplanning en als zodanig een voortvarende behandeling van de zaken. (…)”

2.6.

Bij e-mail van Kantoor [A] met datum 17 februari 2023 heeft
[A] zich teruggetrokken als gemachtigde van belanghebbende. Bij diezelfde e-mail is wederom verzocht om uitstel van het onderzoek ter zitting en wel om de volgende redenen:

“2) dhr [X] is vandaag tijdelijk uit het ziekenhuis ontslagen, waar nadat deze aangesterkt was dmv (een ernstig noodzakelijke behoorlijke) bloedtransfusie maar moet onder blijvende behandeling en controle blijven Heropname is 1`week gepland na nu, (uitvoering colonscopie) (na onwendig schoonspoel dieet) van ca een week gepland ten tijde van Uw zitting

Los gezien van de (zeer ernstige(\) zwakte door regelmatig voornoemd

rectaal bloedverlies en opname ziekenhuis, ook wegens eerdere spoedopname (met ambulance) en opname; en los gezien van het feit dat de oorzaak, de medici nog niet duidelijk is; wordt dht [X] dus verpleegd en is waarschijnlijk niet in staat rechtszaak te voeren.

U(w)rechtszaal is niet in staat;overvloedig rectaal bloedverlies op te vangen.

Kantoor is niet in staat, en wil ook niet die verantwoording te nemen.

En doet dat dus ook niet.

U dient derhalve zich direct te wenden tot dhr [X] , want ik trek mij dus formeel terug

Verblijfplaats van dhr [X] , indien niet thuis is MCA* zaal 147 MDL arts dr S T van Turenhout. Medisch Centrum [plaats] afd maag/darm lever.

PS dhr [X] heeft mij een medische brief; aan de huisdokter gerichtt maar U mag die dus niet inzien.”

Bij e-mail van Kantoor [A] met datum 21 februari 2023 is aan het Hof voorts gecorrespondeerd:

“Uw Post aan dhr [X] : Deez is onbereikbaar

Deze wordt verpleegd . Deze heeft in het ziekenhuis te [plaats] (verblijfsadres adres afd 147 / en behandelend dokter eerder U bekend: gemaakt aldaar een aantal ( ) bloedtransfusies ondergaan, wegens (te) aanmerkelijk bloedverlies. Deze is daarvan herstellende en ook van de onderliggende kwaal.

Dat duurt helaas even (een onbepaalde periode is nodig)

Wend U tot de arts.op voornoemd ziekenhuis.”

2.7.

Bij per e-mail en per post verstuurde brief van 22 februari 2023 heeft het Hof ook dit tweede verzoek tot uitstel van het onderzoek ter zitting afgewezen. Deze brief houdt het volgende in:

“Geachte heer [X] en diens (voormalig) gemachtigde mevrouw [A] ,

Naar aanleiding van uw e-mails ingekomen ter griffie van het Hof op 17 en 21 februari 2023 waarin u wederom om uitstel verzoekt voor de zitting op 8 maart 2023 te 13.30 uur in de zaak BK 21/1727, bericht ik u als volgt.

Het Hof wijst het uitstelverzoek af. Ter toelichting dient het volgende.

Een verzoek tot uitstel wordt alleen toegewezen in het geval daarvoor tijdig gewichtige redenen worden aangevoerd. U heeft uw verzoek tijdig bij het Hof ingediend, zij het dat verzoek niet althans onvoldoende is onderbouwd. Bewijs ontbreekt dat de heer [X] op datum en tijdstip van de zitting nog immer in het ziekenhuis MCW te [plaats] opgenomen zal zijn. Verder blijkt uit de e-mail van 17 februari ook niet dat u niet in staat bent om, en indien nodig voorzien van medische hulpmiddelen, de zitting van 8 maart bij te wonen.

Bij die beoordeling neemt het Hof mede in aanmerking de zittingsplanning en als zodanig een voortvarende behandeling van de zaken. (…)”"

2.8.

Bij e-mail van Kantoor [A] met datum 24 februari 2023 is aan het Hof de pleinota van belanghebbende toegezonden. De bij de pleitnota behorende bijlagen zijn bij het Hof ingekomen op 27 februari 2023. Deze bijlagen bevatten onder meer kopieën van een afspraakbevestiging voor een bezoek aan een cardioloog op 16 februari 2023 en van een aan belanghebbende gerichte brief van een arts-assistent van de Noordwest Ziekenhuisgroep waarin het volgende wordt meegedeeld: “U was van 16-12-2023 tot en met 17-12-2023 opgenomen voor de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten het Noordwest Ziekenhuis, [plaats] ”. Bij deze brief is een verslag gevoegd van op 7 februari 2023 en 17 februari 2023 bij belanghebbende verrichte onderzoeken.

2.9.

Het onderzoek ter zitting heeft, in afwezigheid van belanghebbende, plaatsgevonden op 8 maart 2023.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep ligt de vraag voor of de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing