Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2358, 22/02377

Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2358, 22/02377

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 mei 2023
Datum publicatie
8 november 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:2358
Zaaknummer
22/02377
Relevante informatie
Art. 12a Wet LB, Art. 27e AWR

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Gebruikelijkloonregeling.

Uitspraak

kenmerk 22/02377

23 mei 2023

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. G. Martin)

tegen de uitspraak van 8 september 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/2769 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna ook: de aanslag). Daarbij is een verzuimboete van € 369 opgelegd en € 357 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank heeft als volgt op het door belanghebbende ingestelde beroep beslist (waarbij belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.733 met dienovereenkomstige vermindering van de belastingrente en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 oktober 2022. De inspecteur heeft bij brief van 16 november 2022 stukken ingediend en bij brief van 18 januari 2023 een verweerschrift ingediend. In zijn verweerschrift heeft de inspecteur ingestemd met het achterwege laten van een onderzoek ter zitting.

1.5.

Bij aangetekende brief van het Hof van 26 januari 2023, verzonden naar het in het hogerberoepschrift vermelde correspondentieadres ( [adres] ), is de gemachtigde van belanghebbende geïnformeerd over het voornemen van het Hof om een zitting achterwege te laten. Voorts is in deze brief onder meer het volgende vermeld:

“U heeft echter het recht om op een zitting te worden gehoord. U dient dan binnen vier weken na de datum van deze brief te berichten of u/uw cliënt ter zitting wenst te worden gehoord. (…) Als u noch de wederpartij binnen de gegeven termijn reageert, kan het Hof de zaak zonder zitting afdoen.”

Blijkens in het dossier opgenomen gegevens van PostNL is deze brief op 27 januari 2023 bezorgd. Het Hof heeft van de zijde van belanghebbende geen reactie op de brief ontvangen. Hierop heeft het Hof besloten een zitting achterwege te laten en het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Eiser is geboren in 1987 en is gehuwd met [naam] . Zij hebben drie kinderen die zijn geboren in 2016, 2019 en 2021. Vanaf 20 september 2019 is eiser directeur en enig aandeelhouder van [X] BV (de BV). De BV oefent een taxibedrijf uit en is gevestigd op het woonadres van eiser.

2. Op 28 februari 2020 is eiser uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2019. Op 16 oktober 2020 is eiser daaraan herinnerd en op 25 november 2020 daartoe aangemaand. De uiterste reactiedatum op de aanmaning was 9 december 2020.

3. Met dagtekening 17 maart 2021 heeft verweerder eiser de aanslag opgelegd. Omdat van eiser geen aangifte was binnengekomen heeft verweerder de aanslag ambtshalve vastgesteld naar een biww van € 53.733 en heeft hij eiser een verzuimboete opgelegd van € 369. Het door verweerder vastgestelde biww bestaat uit een uitkering van de gemeente [plaats] van € 8.733 en, met toepassing van artikel 12a, eerste lid, onder c, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB), een loon uit dienstbetrekking bij de BV van € 45.000.

4. Op 1 april 2021 heeft eiser een aangifte ingediend en daarin een verzamelinkomen aangegeven van € 8.733. Omdat de aanslag inmiddels was opgelegd, heeft verweerder de aangifte aangemerkt als een bezwaarschrift. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar van 11 mei 2021 heeft verweerder de aanslag en de beide beschikkingen gehandhaafd.”

2.2.

Het Hof gaat, mede omdat gesteld (in het hogerberoepschrift) noch gebleken is dat deze feiten onjuist zijn vastgesteld, uit van dezelfde feiten.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is de hoogte van de opgelegde aanslag (ook na vermindering door de rechtbank van het van toepassing zijnde gebruikelijk loon tot € 15.000), de opgelegde verzuimboete en de in rekening gebrachte belastingrente in geschil.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing