Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2360, 22/00625

Gerechtshof Amsterdam, 16-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2360, 22/00625

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 mei 2023
Datum publicatie
8 november 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:2360
Zaaknummer
22/00625
Relevante informatie
Art. 8:75 Awb, Art. 8:108 Awb

Inhoudsindicatie

Fiscaal procesrecht. ISV. Naar het oordeel van het Hof vormt het verzoek van de gemachtigde aan de inspecteur tot aanhouding van het bezwaar een bijzondere omstandigheid die een verlenging van de redelijke termijn in eerste aanleg rechtvaardigt.

Uitspraak

kenmerk 22/00625

16 mei 2023

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: M. Collij)

tegen de (gerectificeerde) uitspraak van 8 juli 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/2140 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: de aanslag).

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank heeft bij (gerectificeerde) uitspraak van 8 juli 2022 op het door belanghebbende ingestelde beroep beslist en het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de (gerectificeerde) uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

Het Hof stelt de volgende feiten vast:

2.1

Het (pro forma) bezwaarschrift is door de inspecteur ontvangen op 22 maart 2018.

2.2

Bij brief van 4 mei 2018, door de inspecteur ontvangen op 8 mei 2018, is het bezwaar gemotiveerd. In deze brief is het onder meer het volgende opgenomen:

“Hetgeen partijen verdeeld houdt is in essentie hetzelfde als hetgeen in geschil is bij het jaar 2014. (…)

Er loopt over hetzelfde geschil ook een bezwaar tegen de H.56 en daarover heeft reeds een hoorgesprek plaatsgevonden op 22 december 2017.

Met de bezwaarbehandelaar is afgesproken geen uitspraak te doen en de zaak aan te houden tot de procedure aangaande 2017 is geëindigd.

Ik stel voor deze zelfde gedragslijn ten aanzien van 2016 te hanteren.”

2.3.

In een e-mail van 28 oktober 2019 van de inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende, is het volgende opgenomen:

“Geachte heer Collij,

U heeft namens de heer [belanghebbende] bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting 2016 (…)

U vermeldt in uw bezwaarschrift om de zaak aan te houden in verband met lopende beroepsprocedures over 2014 en 2015.

Ik zal het bezwaar aanhouden totdat de beroepsprocedures zijn geëindigd.

(…)”

In een reactie hierop aan de inspecteur per e-mail van dezelfde datum heeft de gemachtigde van belanghebbende het volgende geschreven:

“Het is slechts een voorstel uit pragmatische overwegingen gedaan.

U mag zelf beslissen wat u wilt. Gewoon voortvarend een voornemen en dan een hoorgesprek en dan uitspraak vind ik op zich uitstekend.”

2.4.

Voorts is in een e-mail van 29 oktober 2019 van de inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende onder meer het volgende opgenomen:

“Dan is het beter om de beroepszaken 2014 en 2015 af te wachten. (…)

Zoals u ook in uw bezwaarschrift aangeeft is het beter om het bezwaarschrift 2016 aan te houden in afwachting van de afhandeling van de beroepsschriften.

Ik zal het bezwaar over 2016 aanhouden conform uw verzoek.”

In een reactie hierop aan de inspecteur per e-mail van dezelfde datum heeft de gemachtigde van belanghebbende onder meer het volgende geschreven:

“Nogmaals: ik heb het niet verzocht, doch slechts voorgesteld. Het jaar 2015 is ook gewoon afgedaan. Ik wil niet zeggen dat ik het een onverstandige beslissing vind, doch wil benadrukken dat het niet mijn verzoek is. Wat mij betreft kiest u de eerder genoemde voortvarende variant.

Ik schik mij echter in uw keuze. (…)”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade, meer specifiek of sprake is van een bijzondere omstandigheid die een verlenging van de redelijke termijn in eerste aanleg rechtvaardigt.

3.2.

Niet meer in geschil is of de rechtbank haar uitspraak bij wijze van rectificatie heeft mogen wijzigen. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende deze hogerberoepsgrond ingetrokken.

4 Het oordeel van de rechtbank

6 Kosten

7 Beslissing