Gerechtshof Amsterdam, 04-06-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2152, 23/81
Gerechtshof Amsterdam, 04-06-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2152, 23/81
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 4 juni 2024
- Datum publicatie
- 31 juli 2024
- Zaaknummer
- 23/81
- Relevante informatie
- Art. 22 WOZ, Art. 4:17 Awb, Art. 4:19 Awb, Art. 7:11 Awb, Art. 7:12 Awb
Inhoudsindicatie
Ingebrekestelling; dwangsom; is er sprake van een uitspraak op bezwaar?
Uitspraak
kenmerk 23/81
4 juni 2024
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , woonachtig te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: N.R. Snijder
tegen de uitspraak van 29 november 2022 in de zaak met kenmerk AMS 22/2550 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 28 februari 2021 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak aan het adres [a-straat 1] te Amsterdam (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld.
Belanghebbende heeft daartegen op 6 april 2021 een bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 6 januari 2022 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar tegen de beschikking van 28 februari 2021 (hierna: de WOZ-beschikking).
Bij brief van 24 januari 2022 heeft de heffingsambtenaar beslist om niet een dwangsom aan belanghebbende toe te kennen (hierna: de dwangsombeschikking).
Belanghebbende heeft tegen de dwangsombeschikking bij brief van 8 februari 2022 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 april 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In haar uitspraak van 29 november 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 10 januari 2023, aangevuld bij brief van 8 februari 2023. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat door de wrakingskamer aan belanghebbende is toegezonden. Het proces-verbaal is tevens met deze uitspraak aan partijen meegezonden.
Na sluiting van het onderzoek heeft belanghebbende bij op 1 februari 2024 ingekomen schriftelijk stuk de wraking verzocht van de raadsheren mrs. H.E. Kostense, E.A.G. van der Ouderaa en R.C.H.M. Lips. Het wrakingsverzoek is vervolgens in behandeling genomen door de wrakingskamer. Het wrakingsverzoek van belanghebbende is bij beslissing van de wrakingskamer van 19 maart 2024, nr. 200.337.266/01, ongegrond verklaard.
2 Feiten
Het Hof ziet aanleiding de feiten zelf vast te stellen.
De onder 1.3 vermelde brief van 6 januari 2022, waarbij belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke heeft gesteld, is geadresseerd aan het postbusnummer van de Dienst belastingen van de gemeente Amsterdam. De heffingsambtenaar heeft tijdens de procedure in eerste aanleg een afschrift van deze door hem ontvangen brief overgelegd. Daarop staat een datumstempel met de vermelding “Ingekomen 10 JAN. 2022”.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 24 januari 2022 een brief gezonden aan de gemachtigde met als onderwerp “Uitspraak op bezwaarschrift”. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
“Op 6 april 2021 heb ik uw bezwaar tegen de (…) Gecombineerde aanslag met biljetnummer (…) ontvangen. (…) Naar aanleiding van uw bezwaarschrift heeft er een onderzoek plaatsgevonden. In deze bijlage leest u de reactie op uw bezwaar. (…)
Hoorzitting
U heeft aangegeven gehoord te willen worden. In verband met het uitblijven van uw reactie en het verstrijken van de door u aan ons opgelegde termijn waarbinnen een beslissing moet worden
genomen heeft de hoorzitting niet plaats kunnen vinden.
(…)
Overweging
In uw bezwaar verzoekt u om een termijn voor nadere motivering. Bij bevestiging van ontvangst op 5 mei 2021 bent u door Belastingen Gemeente Amsterdam in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken te motiveren. Op 8 juli 2021 is een herinnering gestuurd waarin opnieuw een
termijn van twee weken is gesteld.
Tot 10 januari 2022 heb ik niets van u vernomen. Op 10 januari ontvangt Belastingen Gemeente
Amsterdam een ingebrekestelling voor het niet tijdig beslissen op uw bezwaarschrift. Hierop is
door onze taxateur R. de Groot contact met u gezocht. Er volgt een e-mailverkeer waarin u
opnieuw verzoekt om een termijn van nadere motivering, eerst vier weken en later zes weken.
Door dhr. De Groot wordt een poging ondernomen om de zaak spoedig met elkaar af te handelen. U heeft de gemeente immers gesommeerd te beslissen binnen 14 dagen.
U beroept zich op het onjuist hanteren van een postadres waardoor de brieven met verzoek tot
motiveren niet zijn aangekomen. Het hanteren van een voettekst met een adres kan niet leiden tot
een correctie in onze administratie. (…) Na intensief e-mailcontact tussen u en dhr. De Groot is sinds 19 januari geen reactie ontvangen. Omdat de veertiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling vandaag, maandag 24 januari 2022, verstrijkt kies ik ervoor uitspraak te doen op basis van de nu bekende feiten. Sinds uw bezwaarschrift van 2 april 2021 zijn reeds negen maanden verstreken waarin u actief en uit eigen beweging had kunnen motiveren.
De WOZ-waarde is onderzocht. De in het taxatieverslag vermelde vergelijkingsobjecten zijn niet
identiek aan de woning van uw cliënt. De verschillen in bijvoorbeeld ligging, bouwjaar, kwaliteit en oppervlakte, zijn wel in de waardebepaling betrokken. De onderlinge waardeverhouding tussen de vergelijkingsobjecten en de woning van uw cliënt is voldoende tot uitdrukking gekomen.
Ten aanzien van de overige aanslagregels zijn geen onjuistheden geconstateerd.
Conclusie
Rekening houdend met de door u genoemde argumenten, is geconcludeerd dat de WOZ-waarde
van uw woning niet te hoog is vastgesteld. Uw argumenten kunnen niet tot een andere conclusie
leiden. Er zijn verder geen andere feiten of omstandigheden gebleken die aanleiding geven om de
waarde te verlagen. De waarde van uw woning blijft daarom gehandhaafd.
(…)
Ingebrekestelling
U ontvangt een afzonderlijk schrijven met betrekking tot de door u ingediende ingebrekestelling.”
De heffingsambtenaar heeft bij de onder 1.4 vermelde dwangsombeschikking van 24 januari 2022 beslist om geen dwangsom toe te kennen, omdat de uitspraak op bezwaar volgens hem tijdig is gedaan. Nadat belanghebbende daartegen bij brief van 8 februari 2022 bezwaar heeft gemaakt, heeft de heffingsambtenaar de onder 1.6 vermelde uitspraak op bezwaar gedaan. Daarin is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
Onderwerp: uitspraak op bezwaar tegen het dwangsombesluit d.d. 24 januari 2022
(…)
Op 23 maart 2022 heeft een hoorzitting ten kantore van Gemeente Amsterdam, Belastingen plaatsgevonden. (…) U gaf tijdens de hoorzitting aan dat op maandagen geen post wordt bezorgd en de stempel van 10 januari 2022 niet juist is en dat de ingebrekestelling op 7 januari 2022 of 8 januari 2022 bij Gemeente Amsterdam, Belastingen moet zijn binnengekomen. Navraag wijst uit dat op maandag wel post wordt bezorgd bij Gemeente Amsterdam, Belastingen. De datum van ontvangst van de ingebrekestelling van 10 januari 2022 komt mij dan aannemelijk voor.
De uiterste termijn om uitspraak op bezwaar tegen de WOZ beschikking te doen is 24 januari 2022 en niet 20 januari 2022.
Conclusie
Het dwangsom besluit is juist. Uw verzoek om proceskosten vergoeding wijs ik af.
Op grond van hetgeen hiervoor is vermeld verklaren wij uw bezwaarschrift ongegrond.
(…)
Indien u het niet eens bent met de hierboven vermelde beslissing, kunt u een beroepschrift
indienen bij de Rechtbank Amsterdam, Sector Bestuursrecht (…). (…)”
Belanghebbende heeft tijdens de procedure in eerste aanleg als bewijs van verzending van de ingebrekestelling op 6 januari 2022 twee schermprints overgelegd, waarop een iDeal-betaling van € 0,96 aan PostNL is vermeld op 6 januari 2022 (12:19 uur). Voorts heeft belanghebbende een kopie overgelegd van een aan haar gemachtigde gericht, op 13 september 2022 door hem ontvangen schrijven van een Adviseur Business Service van PostNL, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Op maandag hebben wij geen postbezorging, op die dag wordt er dus geen post in de postbus bezorgd. Voor de brengservice kunt u zelf kiezen wat u wilt:
Uitvoeren op dinsdag t/m zaterdag
Uitvoeren op maandag t/m vrijdag, in deze optie wordt de postbus post van zaterdag op maandag bij u gebracht.
Maakt u gebruik van een brengservice, dan is het niet mogelijk om één dag of meerdere dagen zelf de post te komen ophalen.”
De rechtbank heeft op 29 november 2022 afzonderlijk uitspraak gedaan (met kenmerk AMS 22/1322) op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar inzake de onder 1.1 vermelde WOZ-beschikking. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen om binnen zes weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak van de rechtbank opnieuw te beslissen op het bezwaar van belanghebbende, na belanghebbende in de gelegenheid te hebben gesteld nadere gronden voor haar bezwaar aan te voeren en op haar bezwaren te worden gehoord. Voorts heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 379,50 en hem opgedragen het door belanghebbende in eerste aanleg betaalde griffierecht te vergoeden. Tegen deze uitspraak van de rechtbank is geen hoger beroep ingesteld.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de WOZ-beschikking.