Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-07-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2304, 23/1236 e.a.

Gerechtshof Amsterdam, 09-07-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2304, 23/1236 e.a.

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 juli 2024
Datum publicatie
19 september 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:2304
Formele relaties
Zaaknummer
23/1236 e.a.
Relevante informatie
Art. 8:41 Awb, Art. 8:56 Awb

Inhoudsindicatie

BPM. Hoger beroepen NO. Totaal geheven griffierecht ad € 107.956 voor alle zaken is niet betaald. Regiezitting. Instemming partijen met beschouwen comparitie als zitting na afloop van het vooronderzoek (zitting in de zin van artikel 8:56 van de Awb).

Uitspraak

kenmerken 23/1236 e.a. (zie bijlage)

9 juli 2024

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven)

tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 12 september 2023 en 4 oktober 2023 in de zaken met de in de bijlage vermelde kenmerken in de gedingen tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Procesverloop in hoger beroep

1.1.

Van belanghebbende zijn ter griffie van het Hof hogerberoepberoepschriften ontvangen, in elk geval op 27 oktober 2023 en op 9 november 2023, gericht tegen de uitspraken van de rechtbank als vermeld in de bijlage. Belanghebbende heeft bij geschriften van 3 januari 2024, 13 mei 2024 en 24 mei 2024 de gronden van die hoger beroepen aangevuld, waarbij zij ook grieven naar voren heeft gebracht over de heffing van het griffierecht in hoger beroep.

1.2.

De griffier van het Hof heeft bij gewone brieven, gedagtekend 8 december 2023 (kenmerken 23/1236 en 23/1237) en 8 mei 2024 (overige kenmerken), belanghebbende gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht in hoger beroep ten bedrage van in totaal € 107.956 voor alle zaken. Daarbij is belanghebbende medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken (uiterlijk op 5 januari 2024 respectievelijk 5 juni 2024) op de genoemde rekening van de Rechtspraak dient te zijn bijgeschreven.

1.3.

De griffier van het Hof heeft bij digitaal bericht van 28 mei 2024, naar aanleiding van het stuk van belanghebbende van 24 mei 2024, kenbaar gemaakt geen aanleiding te zien van de heffing van het griffierecht af te zien. Belanghebbende is er daarbij op gewezen dat het haar vrij staat de klachten over de heffing van het griffierecht te handhaven, die het Hof dan zal beoordelen, maar dat voor zover het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is voldaan, de hoger beroepen niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard indien de klachten naar het oordeel van het Hof falen.

1.4.

De griffier van het Hof heeft bij aangetekende brieven, gedagtekend 6 januari 2024 (kenmerken 23/1236 en 23/1237) en 6 juni 2024 (overige kenmerken), belanghebbende herinnerd aan de verschuldigdheid van het griffierecht en een nadere termijn voor de betaling van het griffierecht gesteld van vier weken, te rekenen vanaf de dagtekening van de brieven. Blijkens gegevens van PostNL – in te zien via internet – zijn die brieven bezorgd en voor ontvangst getekend.

1.5.

Op 11 juni 2024 zijn partijen verschenen op een comparitie (regiezitting). Op die comparitie heeft (de gemachtigde van) belanghebbende kenbaar gemaakt dat in geen van de zaken het geheven griffierecht zal worden betaald vanwege de bezwaren die zij heeft tegen de heffing van het griffierecht. Omdat die bezwaren genoegzaam bekend zijn, hebben beide partijen vervolgens ermee ingestemd de comparitie te beschouwen als zitting na afloop van het vooronderzoek (zitting in de zin van artikel 8:56 van de Awb). Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Beoordeling

2.1.

Nu niet gebleken is dat het verschuldigde griffierecht in enig hoger beroep uiterlijk op de laatste dag van de door de griffier (met inachtneming van de Algemene Termijnenwet) gestelde betalingstermijn is bijgeschreven op de rekening van de Rechtspraak, brengt het bepaalde in artikel 8:41, lid 6, van de Awb mee dat de hoger beroepen niet-ontvankelijk zijn. Voor het achterwege laten van de niet-ontvankelijkverklaring op de grond dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat belanghebbende in verzuim is geweest, bestaat geen reden.

2.2.

Het betoog van belanghebbende dat de heffing van het griffierecht, door de hoogte ervan en door de heffing bij het instellen van het rechtsmiddel, in strijd is met onder meer artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, faalt voorts. Dat betoog, dat erop neerkomt dat de toegang tot de rechter ontoelaatbaar wordt beperkt, heeft het Hof al meermaals verworpen in zaken van belanghebbende onder verwijzing naar de motivering in het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1579. In de bestreden uitspraken van 12 september 2023 is de rechtbank daarnaast uitgebreid ingegaan op diverse door belanghebbende aangehaalde arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie en is zij terecht tot de juiste conclusie gekomen dat die arresten geen steun bieden voor het standpunt van belanghebbende. Het Hof onderschrijft die conclusie en ziet voorts in hetgeen in hoger beroep in dezen is aangevoerd geen aanleiding om daaraan nog iets toe te voegen.

3 Kosten

Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

4 Beslissing