Gerechtshof Amsterdam, 27-03-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1037, 23/430 en 23/431
Gerechtshof Amsterdam, 27-03-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1037, 23/430 en 23/431
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 27 maart 2025
- Datum publicatie
- 9 mei 2025
- Zaaknummer
- 23/430 en 23/431
- Relevante informatie
- Art. 3.4 Wet IB 2001, Art. 1 EP EVRM, Art. 9 AWR, Art. 14 EVRM
Inhoudsindicatie
Aanslag IB/PVV 2017 en verzuimboete. Artikel 3.14, lid 1, onder d, Wet IB 2011. Vereiste aangifte, redelijke schatting. Waarde verbeurdverklaarde goederen kan niet ten laste van resultaat uit overige werkzaamheden worden gebracht. Kennisgroepstandpunt, vervolgprofijt. Er is geen sprake van ontneming. Evenredigheidbeginsel. Artikel 1 EP EVRM.
Uitspraak
kenmerken 23/430 en 23/431
27 maart 2025
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. K.H. Zonneveld)
tegen de uitspraak van 14 april 2023 in de zaken met kenmerken HAA 21/5857 en
HAA 21/5860 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 115.116. Daarbij is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 369 en een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 2.396.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 53.701. Daarbij is aan belanghebbende een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 63.
Bij uitspraak op bezwaar van 28 september 2021 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslagen ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 14 april 2023 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’) :
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking heeft op de boete;
- vermindert de boete tot € 313,65; en
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 mei 2023 en nader gemotiveerd bij brief van 5 juli 2023. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld:
“1. Verweerder heeft eiser bij brieven uitgenodigd op 20 februari 2018, herinnerd op
8 juni 2018 en aangemaand op 10 juli 2018, om aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 te doen. Eiser heeft geen aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 ingediend.
2. Op 26 januari 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant vonnis gewezen en eiser veroordeeld. Het vonnis luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“DE UITSPRAAK
De rechtbank,
[…]
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd niet het in artikel 2 aanhef en onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 2:
handelen in strijd mei artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan niet betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen
gepleegd (munitie).
feit 3:
medeplegen van een feit, bedoeld in hei vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden of te bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
feit 4:
witwassen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Legt op de volgende maatregel.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: de voorwerpen
vermeld onder de nummers 7 tot en met 29 in de bij dit vonnis gevoegde bijlage “lijst van
inbeslaggenomen voorwerpen”.
Legt op de volgende bijkomende straf.
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: de voorwerpen vermeld
onder de nummers 1 tot en met 6 in de bij dit vonnis gevoegde bijlage “lijst van
inbeslaggenomen voorwerpen”.”
3. Tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant is eiser niet in hoger beroep gegaan.
4. Verweerder heeft met dagtekening 18 september 2018 een ambtshalve aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 115.116 en bij gelijktijdige beschikkingen een verzuimboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht. Met dagtekening 5 september 2018 heeft verweerder ook een aanslag Zvw voor het jaar 2017 opgelegd naar het maximum bijdrage-inkomen van € 53.701 en bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht.
5. Zoals verweerder aan eiser in zijn brief van 28 augustus 2019 schriftelijk heeft toegelicht, is het belastbaar inkomen in de aanslag IB/PVV 2017 als volgt opgebouwd:
Looninkomsten [bedrijf] BV € 31.802
Negatief netto te besteden bedrag € 89.574
Kosten levensonderhoud € 5.608
Inkomsten Eigen woning € 600
Betaalde hypotheekrente € 12.468 -/-
Verzamelinkomen werk en woning (box 1) € 115.116
6. Om het belastbare inkomen ambtshalve vast te stellen heeft verweerder een vermogensvergelijking opgesteld en daarbij gebruik gemaakt van de feiten uit het vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant. In de vermogensvergelijking zijn de aankoop van de auto (€ 19.500) en het contante geld meegenomen, waarbij verweerder (abusievelijk) is uitgegaan van € 56.065 in plaats van € 59.065.”
Evenals partijen gaat het Hof ook uit van deze feiten.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is, evenals in beroep, in geschil of de aanslag IB/PVV 2017, de beschikking belastingrente en de verzuimboete naar te hoge bedragen zijn vastgesteld.
Meer specifiek is in geschil of de waarde van verbeurdverklaarde goederen ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kan worden gebracht.
De aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is niet meer in geschil.