Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-04-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1055, 24/3419 en 24/3420

Gerechtshof Amsterdam, 10-04-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1055, 24/3419 en 24/3420

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 april 2025
Datum publicatie
23 april 2025
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2025:1055
Zaaknummer
24/3419 en 24/3420
Relevante informatie
Art. 11, lid 1, onderdeel k Wet OB 1968

Inhoudsindicatie

OB. Belanghebbende heeft mede voor de aansprakelijkheidsrisico’s van het in haar ziekenhuizen werkzame Medisch Specialisten Coöperatief verzekeringsdekking bewerkstelligd tegen doorbelasting van de helft van de premie.

Het Hof is van oordeel dat sprake is van een diensten onder bezwarende titel die zijn te duiden als handelingen ter zake van verzekering die zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, onder k, van de Wet OB.

Uitspraak

kenmerken 24/3419 en 24/3420

10 april 2025

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Fiscale eenheid [X], belanghebbende,

(gemachtigden: mr. F.M. Soetens, mr. F.J. Manzoni en mr. M.L. Al-Saady)

tegen de uitspraken van 11 juni 2024 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in de zaken met kenmerken HAA 22/91 en HAA 22/92 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Procesverloop

1.1.

De rechtbank heeft ongegrond verklaard de beroepen die zijn ingesteld op naam van belanghebbende tegen:

-

een uitspraak op bezwaar van de inspecteur over een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2019, met inbegrip van de daarbij gegeven rentebeschikking, en

-

de uitspraak op bezwaar van de inspecteur over de voldoening van omzetbelasting op aangifte over het tweede kwartaal van het jaar 2020.

1.2.

Na het instellen van hoger beroep op naam van belanghebbende hebben partijen de volgende stukken ingediend:

-

een motivering van de hoger beroepen namens belanghebbende;

-

twee (vrijwel identieke) verweerschriften door de inspecteur, en

-

een pleitnota namens belanghebbende.

1.3.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Tot belanghebbende, een (voormalige) fiscale eenheid voor de omzetbelasting, behoorden in de in geding zijnde belastingtijdvakken de [Stichting A] en de [Stichting B] , die ieder een ziekenhuis exploiteren (hierna: de Stichtingen onderscheidenlijk de ziekenhuizen). Binnen de muren van de ziekenhuizen worden medische handelingen en zorgprestaties verricht door (i) medisch specialisten en zorgpersoneel in loondienst van de Stichtingen, en (ii) vrijgevestigde medisch specialisten, die in elk van beide ziekenhuizen zijn verenigd in een Medisch Specialisten Coöperatief (hierna: de MSC’s). Het verlenen van medisch specialistische zorg in de ziekenhuizen is een samenspel van verrichtingen van zorgpersoneel van de Stichtingen en van de MSC’s.

2.2.

De Stichtingen en de MSC’s zijn in raamovereenkomsten overeengekomen hoe zij hun onderlinge samenwerking in elk van beide ziekenhuizen vormgeven. Daarin is vastgelegd welke prestaties zij jegens elkaar en de patiënten verrichten. Naast de raamovereenkomsten hebben de Stichtingen en de MSC’s in productieovereenkomsten afspraken gemaakt over de onderlinge financiële afwikkeling van de te verrichten zorgprestaties binnen de ziekenhuizen.

2.3.

In het licht van de (mede)aansprakelijkheid van ziekenhuizen op grond van artikel 7:462 en 7:463 van het Burgerlijk Wetboek voor alle verrichtingen in het ziekenhuis, ongeacht wie de verrichtingen uitvoert, is in de raamovereenkomsten tevens afgesproken dat de betrokken Stichting een aansprakelijkheidsverzekering afsluit die mede dekking biedt ten behoeve van het betrokken MSC voor schade die door dat MSC wordt veroorzaakt bij de uitoefening van zijn werkzaamheden binnen het ziekenhuis. Het MSC moet daartegenover het deel van de premie dat op zijn risico’s betrekking heeft aan de Stichting vergoeden, nog steeds op grond van de raamovereenkomst.

2.4.

De Stichtingen hebben in overeenstemming met de in 2.3 bedoelde raamovereenkomsten ieder een centrale aansprakelijkheidsverzekering afgesloten met dekking voor, onder meer, al degenen die in het betrokken ziekenhuis zorghandelingen verrichten. In de polisvoorwaarden van beide verzekeringen is bepaald dat onder meer het MSC en de aangesloten vrijgevestigde medische specialisten verzekerde zijn voor de uitoefening van – kortgezegd –intramurale zorgwerkzaamheden. In hun hoedanigheid van verzekerden kunnen de MSC’s, en de daarbij aangesloten medisch specialisten, rechtstreeks de verzekeraar aanspreken voor het verkrijgen van een verzekeringsuitkering.

2.5.

In productieovereenkomsten is nader overeengekomen dat de premies van de in 2.4 bedoelde aansprakelijkheidsverzekeringen, het gebruikte eigen risico en, in een van beide gevallen, de kosten voor juridisch verzekeringsadvies voor de helft worden doorbelast aan het betrokken MSC. Die overeenkomsten zijn gesloten op 10 december 2019 ( [Stichting A] ) respectievelijk 16 november 2020 ( [Stichting B] ).

2.6.

De [Stichting A] heeft voor het jaar 2019 de helft van de premie van € 366.902 van de aansprakelijkheidsverzekering aan het MSC in haar ziekenhuis in rekening gebracht. Naar aanleiding van die afrekening heeft belanghebbende een suppletieaangifte ingediend, strekkende tot een nog te betalen bedrag van € 38.524 aan omzetbelasting, zijnde 21 percent van de doorbelaste premie, een en ander conform een standpunt dat de inspecteur aan haar kenbaar heeft gemaakt. De inspecteur heeft overeenkomstig de suppletieaangifte een naheffingsaanslag over het jaar 2019 opgelegd en die aanslag in bezwaar gehandhaafd.

2.7.

Daarnaast heeft belanghebbende met betrekking tot de [Stichting B] een bedrag van € 281.864 aan omzetbelasting voldaan voor het tweede kwartaal van 2020. Van dat bedrag heeft € 58.604 betrekking op de doorbelasting door die Stichting aan het MSC in haar ziekenhuis met betrekking tot de aansprakelijkheidsverzekering. Op het bezwaar tegen de voldoening op aangifte heeft de inspecteur afwijzend beslist.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de naheffingsaanslag over het jaar 2019 terecht is opgelegd en of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van € 58.604 aan omzetbelasting die over het tweede kwartaal van 2020 op aangifte is voldaan. Dat is het geval als belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd over de helft van de premie voor de aansprakelijkheidsverzekering die ten laste van de MSC’s is gebracht, en niet het geval als zij daartegenover ofwel geen belastbare handeling heeft verricht dan wel een vrijgestelde dienst.

3.2.

Hetgeen partijen in het kader van het geschil hebben aangevoerd komt, voor zover relevant voor de te nemen beslissing, bij de beoordeling aan de orde.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing