Gerechtshof Amsterdam, 15-05-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1420, 24/3146
Gerechtshof Amsterdam, 15-05-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1420, 24/3146
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 mei 2025
- Datum publicatie
- 6 juni 2025
- Zaaknummer
- 24/3146
- Relevante informatie
- Art. 11 Iw 1990, Art. 25 Iw 1990, Art. 2 Kw Inv. Rb, Art. 7 Kw Inv. Rb, Art. 3:61 BW, Art. 3:41 Awb, Art. 4:104 Awb, Art. 4:111 Awb
Inhoudsindicatie
Aanmaningskosten. Is de invordering van de belastingschuld verjaard, zodat ten onrechte is aangemaand en aanmaningskosten in rekening zijn gebracht?
Uitspraak
kenmerk 24/3146
15 mei 2025
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigden: mr. M. Hendriks en mr. L.J.M. Stortelder)
tegen de uitspraak van 4 maart 2024 in de zaak met kenmerk HAA 23/2429 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft belanghebbende aangemaand tot het voldoen van de aan hem opgelegde naheffingsaanslag accijns over het tijdvak 2011 tot en met 2013 (hierna: de naheffingsaanslag) en heeft daarbij € 18 aanmaningskosten in rekening gebracht.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de ontvanger afgewezen.
Het tegen die uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en dat hoger beroep aangevuld bij brief van 10 juli 2024. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ en de ontvanger als ‘verweerder’):
“1. De naheffingsaanslag ten bedrage van € 279.058,00 is met dagtekening 29 december 2016 aan eiser opgelegd.
2. Op 13 januari 2017 heeft de voormalig boekhouder, [persoon] van Administratiekantoor [bedrijf] (hierna ook aangeduid als [persoon] ) namens eiser pro forma bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en verzocht om uitstel van betaling in verband met het bezwaar.
3. Op 15 maart 2017 heeft verweerder bij beschikking uitstel van betaling verleend. In de aan [persoon] toegezonden beschikking is het volgende opgenomen:
“Hierbij deel ik u mede, dat uw verzoek om uitstel van betaling namens de heer [X] wordt ingewilligd voor het bestreden bedrag in de navolgende aanslag:
Betalingskenmerk dagtekening openstaand bedrag bestreden bedrag kosten
[kenmerk] 29-12-2016 € 279.058,00 € 279.058,00 € 0,00”
4. Op 11 april 2018 heeft [persoon] opnieuw uitstel van betaling verzocht in verband met het voornemen om een beroepschrift inzake de naheffingsaanslag in te dienen bij de rechtbank.
5. Op 9 juli 2018 heeft verweerder uitstel van betaling verleend in verband met het beroepschrift. De beschikking is aan [persoon] toegezonden.
6. Op 2 juni 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op het beroepschrift inzake de naheffingsaanslag.
7. Op 17 juni 2022 is eiser in kennis gesteld van het vervallen van het uitstel van betaling vanwege de uitspraak van de rechtbank.
8. Op 16 juli 2022 is een aanmaning met aanmaningskosten verzonden aan eiser. In deze aanmaning is het volgende opgenomen:
“Berekening van het te betalen bedrag Bedrag
Bedrag aanslag / vordering € 279.058,00
Betaald / verrekend of € 0,00
Betalingsachterstand € 279.058,00
Aanmaningskosten bij € 18,00
Te betalen € 279.076,00”
9. Op 18 juli 2022 hebben gemachtigden verzocht om uitstel van betaling in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak inzake de naheffingsaanslag van de rechtbank.
10. Op 27 juli 2022 hebben gemachtigden bezwaar gemaakt tegen de bij de aanmaning van 16 juli 2022 in rekening gebrachte aanmaningskosten. Op 31 januari 2023 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
11. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 februari 2023 eisers bezwaar tegen de aanmaningskosten afgewezen.
12. Op 4 januari 2023 heeft verweerder uitstel van betaling verleend in verband met het hoger beroep inzake de naheffingsaanslag totdat het gerechtshof op het hoger beroep van eiser heeft beslist.”
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten en vult die aan met de volgende feiten
Bij brief van 6 april 2018 heeft de ontvanger een ‘kennisgeving van vervallen uitstel van betaling’ aan [persoon] gezonden. Deze kennisgeving heeft betrekking op een te betalen bedrag ad € 293.103 (openstaand belastingbedrag ad € 279.058 en rente ad € 14.045).
In de brief van 11 april 2018 (zie 4) is vermeld “Wilt U client wederom uitstel van betaling verlenen voor een totaalbedrag van € 293.103,--?”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de ontvanger terecht aanmaningskosten in rekening heeft gebracht. Meer specifiek is in geschil of de invordering van de belastingschuld is verjaard, zodat ten onrechte is aangemaand en aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.