Gerechtshof Amsterdam, 18-03-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1479, 24/187 en 24/188
Gerechtshof Amsterdam, 18-03-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1479, 24/187 en 24/188
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 maart 2025
- Datum publicatie
- 18 juni 2025
- Zaaknummer
- 24/187 en 24/188
Inhoudsindicatie
IB; Bron van inkomen; Valt er met de handel in cryptovaluta met door belanghebbende ontwikkelde trading bot objectief gezien redelijkerwijs voordeel te verwachten?
Uitspraak
kenmerken 24/187 en 24/188
18 maart 2025
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. W.G.G. Jansen de Lannoy)
tegen de uitspraak van 20 december 2023 in de zaak met kenmerken HAA 23/1575 en HAA 23/1576 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. De aanslag IB/PVV is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 104.425 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 353.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, berekend met inachtneming van een maximum bijdrage-inkomen van € 54.614.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.835 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 353 en de belastingrente verminderd tot € 2.980.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag Zvw gehandhaafd.
De rechtbank heeft de tegen de hierboven genoemde uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 24 december 2024 een nadere motivering van het hoger beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiser is gedurende zeven jaar als producer in dienstbetrekking werkzaam geweest bij [A B.V.], een bedrijf dat zich bezighoudt met de ontwikkeling van software voor onder meer videogames. Daar werkte eiser samen met softwareontwikkelaars maar programmeerde hij zelf niet.
2. In mei 2017 is eiser begonnen met beleggen in cryptovaluta. Hij deed aankopen en verkopen op verschillende handelsplatforms. Aanvankelijk deed eiser dit handmatig, maar eind 2017 is eiser begonnen met het schrijven van software voor het monitoren van prijzen op verschillende beurzen. In de loop van 2018 heeft eiser de software zodanig aangepast dat daarmee automatisch transacties konden worden verricht. De werkwijze van de software (de ‘trading bot’) is aldus dat eerst op verschillende beurzen wordt gekeken naar bied- en laatprijzen en er vervolgens een aan- of verkoopbod wordt geplaatst tegen een bepaalde prijs, waarbij een door eiser ingestelde marge van doorgaans 1% wordt gehanteerd. Op het moment dat een andere koper c.q. verkoper een corresponderend aan- of verkoopbod in het ‘orderbook’ plaatst, wordt de transactie geïnitieerd. Vervolgens plaatst de trading bot binnen enkele seconden een order op een andere beurs – zonder opslag/marge – tegen de geldende marktprijs.
3. De werkzaamheden die door eiser worden verricht in verband met het gebruik van de trading bot bestaan uit onderhoud en verbetering, het analyseren van geleden verliezen of de door de software gemaakte fouten, het analyseren en lezen van nieuwsbrieven en publicaties op het gebied van cryptovaluta en het geregeld toevoegen van nieuwe cryptovalutahandelsparen aan de trading bot. Eiser besteedt de meeste tijd aan onderhoud en verbetering van de trading bot. In verband met zijn handelsactiviteiten houdt eiser voortdurend voorraden crypto- en fiatvaluta aan. Eiser houdt inmiddels een paar honderd verschillende cryptovaluta aan. Aanvankelijk verrichtte eiser de werkzaamheden naast zijn dienstbetrekking. Medio 2018 heeft hij zijn dienstbetrekking beëindigd en is hij zich voltijds gaan toeleggen op de handel in cryptovaluta.
4. De trading bot heeft 6.386 transacties uitgevoerd in het jaar 2018. In de daaropvolgende jaren zijn er steeds meer transacties uitgevoerd. In de jaren 2018 tot en met 2022 ging het in totaal om ruim 276.000 transacties. Van de transacties in de jaren 2019, 2020 en 2021 en in het eerste kwartaal van 2022 had gemiddeld 81% een positief resultaat. Over het gehele jaar 2022 waren de transacties uiteindelijk in gemiddeld 77% van de gevallen positief. Eiser heeft in de jaren 2018 tot en met 2021 per saldo een positief resultaat behaald. In het jaar 2022 was het resultaat negatief, maar over het jaar 2023 verwacht eiser weer een positief resultaat te behalen. De resultaten luidden als volgt (bedragen in euro’s):
Resultaten |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
Koers |
- 52.213 |
24.090 |
240.390 |
875.396 |
- 527.045 |
Transacties |
135.252 |
87.165 |
172.170 |
779.489 |
395.085 |
Kosten |
- 873 |
- 3.713 |
- 3.042 |
- 14.712 |
- 20.059 |
FTX (failliet) |
- 538.105 |
||||
Totaal |
82.166 |
107.542 |
409.518 |
1.640.173 |
- 690.124 |
5. Per brief van 21 januari 2019 heeft eiser verweerder gevraagd of die eisers standpunt deelde dat de handel in cryptovaluta speculatief van aard is en daarom geen bron van inkomen vormt en daarom zou behoren tot de rendementsgrondslag van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Per brief van 6 maart 2019 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij diens standpunt vooralsnog niet deelde.
6. Op 12 maart 2019 heeft eiser de aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 ingediend. Daarin heeft eiser een verzamelinkomen aangegeven van € 24.155, bestaande uit een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.260 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.895. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bestaat uit loon uit dienstbetrekking van € 29.806, negatieve inkomsten uit eigen woning van € 4.254 en € 3.292 aan premies voor inkomensvoorzieningen.
7. Op vragen van verweerder heeft eiser verweerder per brief van 28 mei 2021 meegedeeld dat over 2018 de opbrengsten van de handel in cryptovaluta € 82.759 bedroegen en in verband daarmee een bedrag van € 594 aan kosten was gemaakt. Per brief van 5 november 2021 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was van de aangifte af te wijken en het voordeel uit de handel in cryptovaluta voor € 82.165, namelijk de opbrengsten van € 82.759 verminderd met de kosten van € 594, in aanmerking zou nemen als resultaat uit overige werkzaamheden. Nadat eiser daarop per e-mailbericht had gereageerd, heeft verweerder eiser per brief van 30 november 2021 meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef.
8. Met dagtekening 21 december 2021 heeft verweerder eiser de onderhavige aanslagen opgelegd. Op 20 januari 2022 heeft eiser tegen de aanslagen digitaal bezwaar gemaakt. Per brief van 22 maart 2022 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen maar eiser nog het recht had om door verweerder te worden gehoord. Op 7 april 2022 is eiser door verweerder gehoord.
9. Per e-mailbericht van 3 juni 2022 heeft verweerder aangekondigd dat hij nog nader onderzoek wilde doen naar de werkwijze van eiser. Dit onderzoek vond plaats op 2 augustus 2022 op het kantoor van de gemachtigde. Van het onderzoek is een verslag opgemaakt dat in kopie tot de stukken behoort. Vervolgens hebben partijen uitvoerig en langdurig met elkaar gecommuniceerd.
10. Op 14 december 2022 heeft verweerder uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de aanslag Zvw en op 15 december 2022 op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV. Daarbij heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het resultaat behaald met de handel in cryptovaluta als winst uit onderneming is aan te merken, overeenkomstig het subsidiaire standpunt van eiser in bezwaar.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de aanslagen tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de handel in cryptovaluta een bron van inkomen vormt. Ter zitting hebben partijen aangegeven dat het daarbij uitsluitend gaat om de vraag of er met die handel objectief gezien redelijkerwijs voordeel viel te verwachten, hetgeen de inspecteur betoogt en belanghebbende betwist.