Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-07-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1956, 25/260, 25/261 en 25/262

Gerechtshof Amsterdam, 15-07-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1956, 25/260, 25/261 en 25/262

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 juli 2025
Datum publicatie
6 augustus 2025
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2025:1956
Zaaknummer
25/260, 25/261 en 25/262
Relevante informatie
Art. 5.20 Wet IB 2001, Art. 14 EVRM, Art. 1 EP EVRM

Inhoudsindicatie

Aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Procedure na verwijzing.

Het Hof oordeelt dat wat belanghebbende na verwijzing heeft betoogd een herhaling is van hij ook eerder – bij het Gerechtshof Den Haag en bij de Hoge Raad – heeft aangevoerd. De Hoge Raad heeft het door belanghebbende ingestelde principale en incidentele beroep in cassatie verworpen, het Hof komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van grieven van belanghebbende tegen de wijze waarop uitkeringen wegens overlijdensschade in de heffing worden betrokken.

Met betrekking tot de in box 3 in aanmerking te nemen onroerende zaak van belanghebbende is het werkelijk rendement van belanghebbende niet zo laag dat dit voor een of meer van de onderhavige jaren tot gevolg heeft dat een of meer van de belastbare inkomens uit sparen en beleggen (verder) moet worden verminderd.

Uitspraak

Kenmerken 25/260, 25/261 en 25/262

15 juli 2025

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 22 december 2022 in de zaken met kenmerken SGR 20/1251, SGR 20/4100 en SGR 21/4512 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

(gemachtigde: mr. C.M. Zijlstra),

1 Ontstaan en loop van het geding voor verwijzing

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2017 tot en met 2019 aanslagen in de inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd waarin een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (hierna: inkomen uit box 3) is begrepen van €29.105 (2017), € 15.738 (2018) en € 11.570 (2019).

1.2.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 9 januari 2020, de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Naar aanleiding van het arrest van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963 (hierna: het arrest van 24 december 2021) heeft de inspecteur bij verminderingsbeschikkingen het

inkomen in box 3 voor het jaar 2017 vastgesteld op € 15.398 en het inkomen in box 3 voor

het jaar 2018 op € 15.022. Het inkomen in box 3 over het jaar 2019 heeft hij op grond van

de Wet rechtsherstel box 3 niet verminderd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 december 2022 heeft de rechtbank de volgende beslissing genomen:

Beslissing

De rechtbank:

⁻ verklaart het beroep betreffende de aanslag IB/PVV 2019 (SGR 21/4512) ongegrond;

⁻ verklaart de beroepen betreffende de aanslagen IB/PVV 2017 (SGR 20/1251) en 2018 (SGR 20/4100) gegrond;

⁻ vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018;

⁻ handhaaft de aanslag IB/PVV 2017 zoals nader vastgesteld bij de verminderingsbeschikking van 27 juli 2022 alsmede de daarbij dienovereenkomstig verminderde beschikking belastingrente;

⁻ vermindert de belastingaanslag IB/PVV 2018 tot een berekend naar een box 1 inkomen van € 53.069 en een box 3 inkomen van € 14.909 en vermindert de bij deze aanslag berekende belastingrente dienovereenkomstig;

⁻ bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

⁻ draagt verweerder op het voor de gegronde beroepen betaalde griffierecht van

⁻ € 96 (2 x € 48) aan eiser te vergoeden.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 4 oktober 2023, BK 23/00091 t/m BK 23/00093, het hoger beroep gegrond verklaard en – voor zover hier van belang – de belastbare inkomens uit sparen en beleggen over de jaren 2017, 2018 en 2019 (verder) verminderd. Het Gerechtshof Den Haag heeft belanghebbendes verzoek om schadevergoeding afgewezen.

1.6.

Belanghebbende en de Staatssecretaris van Financiën hebben tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

1.7.. Op 20 december 2024, nr. 23/04469, ECLI:NL:HR:2024:1882, heeft de Hoge Raad arrest gewezen (hierna: het verwijzingsarrest), waarbij het principale en het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond zijn verklaard, het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën gegrond is verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag is vernietigd, en de zaak ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest is verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof).

2 Loop van het geding na verwijzing

2.1.

Belanghebbende en de inspecteur zijn door de griffier van het Hof bij bericht van

5 februari 2025 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen.

Bij bericht van 18 februari 2025 heeft de inspecteur van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Belanghebbende heeft bij bericht van 3 maart 2025 zijn reactie gegeven.

Door belanghebbende zijn nadere stukken ingediend op 30 april 2025, 11 mei 2025, 1 juni 2025, 10 juni 2025 en 12 juni 2025.

2.2.

Het beroep is behandeld ter zitting van het Hof van 9 juli 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

3 Tussen partijen vaststaande feiten

3.1.

In het verwijzingsarrest is de Hoge Raad van het volgende uitgegaan:

“2.1 De Inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2017, 2018 en 2019 waarin een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (hierna: inkomen in box 3) is begrepen van € 29.105 (2017), € 15.738 (2018) en € 11.570 (2019).

2.2

Naar aanleiding van het arrest van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963 (hierna: het arrest van 24 december 2021) heeft de Inspecteur bij verminderingsbeschikkingen het inkomen in box 3 voor het jaar 2017 vastgesteld op € 15.398 en het inkomen in box 3 voor het jaar 2018 op € 15.022. Het inkomen in box 3 over het jaar 2019 heeft hij op grond van de Wet rechtsherstel box 3 niet verminderd.

2.3

Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren op zijn bezittingen in box 3 rente- en dividendinkomsten genoten van respectievelijk € 2.855 (2017), € 2.049 (2018) en € 3.338 (2019).

2.4

Tot het vermogen van belanghebbende in box 3 behoort het restant van de uitkering die aan belanghebbende is gedaan wegens overlijdensschade.

2.5

Verder behoort tot zijn vermogen in box 3 een tweede woning die niet wordt verhuurd.”

2.2.

Het Hof neemt hetgeen de Hoge Raad als uitgangspunten heeft gehanteerd over en voegt daar nog de volgende feiten aan toe:

2.3.

Belanghebbende bezit blijkens zijn aangiften de volgende tot box 3 behorende bezittingen en schulden, waaraan door hem per 1 januari van elk jaar de volgende waarde is toegekend (bedragen in euro’s):

2017

2018

2019

2020

Bank en spaartegoeden in Nederland

435.151

163.749

62.755

11.339

Aandelen, obligaties etc.

134.735

147.941

131.444

150.600

Onroerende zaken in Nederland

187.000

191.000

208.000

232.000

Schulden

74.000

74.000

74.000

90.478

4 Het verwijzingsarrest

4 Beoordeling van de door belanghebbende aangevoerde klachten

5 Beoordeling van de door de Staatssecretaris aangevoerde klachten

6 Slotsom

7 Proceskosten

5 Geschil in hoger beroep na verwijzing

6 Beoordeling van het geschil

7 Kosten

8 Beslissing