Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-08-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:2355, 24/245 t/m 24/247

Gerechtshof Amsterdam, 28-08-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:2355, 24/245 t/m 24/247

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 augustus 2025
Datum publicatie
2 oktober 2025
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2025:2355
Zaaknummer
24/245 t/m 24/247
Relevante informatie
Art. 6:44 BW

Inhoudsindicatie

Vpb. Onzakelijke lening. Dienen verschuldigde, maar onbetaalde rentebaten bij het bepalen van de winst in aanmerking te worden genomen?

Uitspraak

kenmerken 24/245 tot en met 24/247

28 augustus 2025

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X B.V. ] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 18 december 2023 in de zaak met kenmerken HAA 22/3136, HAA 22/3137 en HAA 22/3138 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het (verlengde eerste) boekjaar van 1 september 2015 tot en met 31 december 2016 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 3.676.866. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 156.385 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het boekjaar van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 een aanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 5.060.177. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 224.833 aan belastingrente in rekening gebracht. Tevens is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 2.639.

1.3.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het boekjaar van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 een aanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 4.837.259. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 120.637 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.4.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de tegen de voornoemde beschikkingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft hiertegen beroepen ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 18 december 2023 heeft de rechtbank daar als volgt op beslist:

“De rechtbank:

⁻ verklaart de beroepen gegrond;

⁻ vernietigt de uitspraken op bezwaar;

⁻ vermindert de aanslag Vpb 2015-2016 tot één berekend naar een belastbaar bedrag van USD 2.545.773;

⁻ vermindert de aanslag Vpb 2017 tot één berekend naar een belastbaar bedrag van USD 2.864.734;

⁻ vermindert de verzuimboete tot € 2.375;

⁻ vermindert de aanslag Vpb 2018 tot één berekend naar een belastbaar bedrag van USD 2.714.189;

⁻ bepaalt dat de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig worden verminderd;

⁻ bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

⁻ veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.266 en draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 365 te vergoeden.”

1.6.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 31 januari 2024 en aangevuld op 25 april 2024. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben vervolgens elk een nader stuk ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft onder meer de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

“Algemene feiten

1. [A B.V.] – voorheen [E. Holding B.V.] – is op 30 december 2013 opgericht. Grootaandeelhouder van [A B.V.] is [D ] ( [D ] ). Vanaf 28 september 2016 is hij ook bestuurder van [A B.V.] .

2. [A B.V.] heeft op 21 januari 2014 [K B.V.] ( [K B.V.] ) opgericht. Vervolgens heeft [K B.V.] samen met drie andere besloten vennootschappen, op 2 juni 2014 [M U.A.] ( [M U.A.] ) opgericht.

3. Op 19 juni 2015 komen [M U.A.] en [G S.A.] ( [G S.A.] ) overeen dat [M U.A.] een meerderheidsbelang koopt van [G S.A.] in [GCIM de C.V.] ( [GCIM de C.V.] ). Daarnaast ontvangt [M U.A.] callopties waarbij in zeven jaar een belang tot ongeveer 90% kan worden verkregen. [GCIM de C.V.] is een naar Mexicaans recht opgerichte entiteit die zich bezighoudt met het koppelen van consumenten aan logistieke oplossingen voor de gezondheidszorg en is de derde grootste farmaceutische groothandel in Mexico. Op 13 augustus 2015 is door de Mexicaanse mededingingsautoriteit, Comisión Federal de Competencia Económica ( COFECE ) toestemming verleend om de aandelen [GCIM de C.V.] te kopen.

4. Eiseres is op 7 september 2015 opgericht door [C Holding B.V.] ( [C Holding B.V.] ). Enig aandeelhouder van [C Holding B.V.] is [M] ( [M] ). Eiseres is opgericht met als doel het verstrekken van een lening aan [A B.V.] om het (indirecte) belang in [GCIM de C.V.] te kunnen verkrijgen (zie 3.).

5. [M] is de echtgenote van [E] . [E] is enig aandeelhouder van [N. de C.V.] ( [N. de C.V.] ), een entiteit opgericht naar Mexicaans recht. [N. de C.V.] houdt zich bezig met logistiek, gezondheidsdiensten en de levering van farmaceutische producten, hygiënische producten en producten voor persoonlijke verzorging aan alle openbare apotheken in Mexico.

6. Op 21 september 2015 hebben eiseres en [A B.V.] een leningsovereenkomst gesloten. In de leningsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat eiseres een lening van USD 53.384.000 aan [A B.V.] zal verstrekken, onder de volgende voorwaarden:

- de lening heeft een looptijd van 126 maanden met als einddatum 21 maart 2026;

- jaarlijks zal [A B.V.] in totaal 5% van de hoofdsom aflossen, waarbij de eerste aflossing op 21 september 2016 dient plaats te vinden. Op 21 maart 2026 zal het restant van 50% van de hoofdsom afgelost dienen te worden. Deze afspraken zijn vastgelegd in het betalingsschema, behorend bij de leningsovereenkomst;

- de jaarlijkse rente bedraagt 5,15%;

- wanneer een aflossing niet op de afgesproken datum wordt betaald, is [A B.V.] , naast de rente van 5,15% ook een boeterente van 10,30% verschuldigd;

- de lening is achtergesteld.

Er zijn geen zekerheden gesteld.

(…)

8. Op 2 mei 2016 en op 27 mei 2016 heeft [A B.V.] twee betalingen aan eiseres verricht, beide ten bedrage van USD 235.006.

9. Naar aanleiding van de vermelding in de Panama Papers van, onder andere, [D ] en zijn firma [D&A S.C.] , heeft de COFECE verschillende onderzoeken ingesteld naar de verwerving en financiering van de aandelen [GCIM de C.V.] . COFECE had aanwijzingen dat de verkrijging van de aandelen [GCIM de C.V.] zou kunnen leiden tot zeggenschap van [N. de C.V.] over [GCIM de C.V.] , waardoor sprake zou kunnen zijn van illegale marktconcentratie (kartelvorming). In juni 2016 zijn [M U.A.] en [D ] met COFECE overeengekomen dat een vervangende financier voor eiseres zal worden gevonden.

10. Eiseres en [A B.V.] hebben op 20 juli 2017 de leningsovereenkomst gewijzigd en afgesproken dat alle betalingsverplichtingen in de periode van juni 2016 tot juni 2018 zouden worden opgeschort onder de voorwaarde dat [A B.V.] uiterlijk op 14 december 2017 een vervangende financier vindt. Indien niet daaraan zou worden voldaan moet [A B.V.] op 15 december 2017 een bedrag van USD 3.583.838,78 betalen en op 30 juni 2018 een bedrag van USD 7.414.661,83. Voor het overige zou het oorspronkelijke betalingsschema gelden. Verder is overeengekomen dat [D ] persoonlijk garant staat voor de volledige terugbetaling van de lening en voor de overige betalingsverplichtingen.

11. Aangezien geen vervangende financier was gevonden, zijn [M U.A.] en [D ] in juni 2018 met COFECE overeengekomen dat de lening die door eiseres was verstrekt volledig terugbetaald zou worden, dan wel het aandelenbelang in [GCIM de C.V.] zou worden verkocht, zodat alle banden tussen [N. de C.V.] en [GCIM de C.V.] zouden worden verbroken.

12. Op 29 januari 2019 hebben eiseres, [A B.V.] en [D ] een ‘Termination Agreement’ gesloten. Daarin is overeengekomen dat de leningsovereenkomst, zoals gewijzigd per 20 juli 2017, zou worden beëindigd. Verder zijn partijen overeengekomen dat de opschortingsperiode zou worden verlengd tot 11 januari 2020, en uiterlijk op die datum de totale schuld aan eiseres door [A B.V.] zou worden terugbetaald. Wanneer [A B.V.] haar betalingsverplichtingen niet (volledig) nakomt, zal eiseres daarover een boeterente van 7% per jaar in rekening brengen vanaf 12 januari 2020. Ook is in deze overeenkomst afgesproken dat [D ] persoonlijk garant staat voor de volledige terugbetaling van de lening en voor de overige betalingsverplichtingen.

13. Aangezien de afspraken door [M U.A.] en [D ] niet werden nagekomen heeft de COFECE in 2020 boetes opgelegd. [M] , [C Holding B.V.] en eiseres zijn door COFECE niet schuldig bevonden, waardoor er geen boetes aan hen zijn opgelegd.

14. Omdat [A B.V.] (tot op heden) niet heeft voldaan aan de afspraken, zoals overeengekomen in de overeenkomst van 29 januari 2019, heeft eiseres (laatstelijk) op 28 januari 2020 aan [A B.V.] en [D ] (als borgsteller) verzocht om betaling. Aangezien betaling nog altijd uitbleef heeft eiseres op 10 maart 2020 beslag gelegd op de aandelen [A B.V.] . Aangezien het vanuit Mexicaans mededingingsrechtelijk oogpunt voor eiseres nooit mogelijk zou zijn voor eiseres om (in)direct aandeelhouder van [GCIM de C.V.] te worden, en dit het belangrijkste (en bijna enige) bezit was van [A B.V.] heeft eiseres dit beslag moeten intrekken.

Aanslagregeling 2015-2016

15. Op 13 september 2017 heeft eiseres de aangifte Vpb ingediend, waarin een belastbare winst van -/- USD 948.099 is aangegeven. Omdat eiseres de rentebetalingen van [A B.V.] niet heeft ontvangen, heeft zij in haar aangifte een voorziening gecreëerd ten bedrage van USD 3.469.667.

16. Met dagtekening 22 januari 2019 heeft verweerder eiseres laten weten voornemens te zijn om bij de vaststelling van de aanslag Vpb 2015-2016 van de aangifte af te wijken. Verweerder heeft daarbij het standpunt ingenomen dat 1) de rente niet afgewaardeerd kan worden, 2) de door [A B.V.] verrichte betalingen geen aflossing betroffen, maar rentebetalingen en 3) de boeterente, ondanks dat zij hier niet bij [A B.V.] om heeft verzocht of deze heeft ontvangen, had moeten zijn opgenomen in de aangifte. Daarom heeft verweerder de belastbare winst als volgt berekend:

Belastbare winst volgende de aangifte: USD (948.099)

Bij: correctie 1 rentelast (afwaardering) USD 3.469.666

Bij: correctie 2 rentebaten USD 62.390

Bij: correctie 3 boeterente USD 1.481.554

Belastbare winst na correctie: USD 4.065.512

17. Verweerder heeft, onder andere, over de gevormde voorziening, meermaals vragenbrieven aan eiseres verzonden, waarop eiseres telkens heeft gereageerd. In haar reactie van 2 april 2019 heeft eiseres het volgende, voor zover van belang, aan verweerder geschreven:

“Ter voorkoming van verwarring merken wij op dat [eiseres] niet de intentie heeft om de Lening volledig af t[e] waarderen. Op dit moment is de verwachting dat (in ieder geval een substantieel deel van) de Lening en de aangegroeide rente zal worden (terug)betaald aan het einde van dit jaar of het begin van volgend jaar. Het vormen van een voorziening voor de aangegroeide rente zal dus enkel zorgen voor een tijdelijk uitstel van belasting (en geen afstel).”

18. Verweerder heeft op 13 juli 2019 de aanslag Vpb 2015-2016 aan eiseres opgelegd. Hij is daarbij conform zijn voornemen afgeweken van de aangifte.

Aanslagregeling 2017

19. Op 14 augustus 2019 heeft eiseres de aangifte Vpb ingediend, waarin een belastbare wint van -/- USD 40.269 is aangegeven. Omdat [A B.V.] ook gedurende 2017 nog altijd niet in staat bleek de rentebetalingen aan eiseres te betalen, heeft eiseres in haar aangifte aan de eerder gevormde voorziening de rentevordering toegevoegd. Hierdoor bedraagt de voorziening USD 6.194.736.

20. Met dagtekening 26 maart 2021 heeft verweerder eiseres laten weten voornemens te zijn om bij de vaststelling van de aanslag Vpb 2017 van de aangifte af te wijken op dezelfde gronden als voor het voorgaande jaar. Daarom heeft verweerder de belastbare winst als volgt berekend:

Belastbare winst volgende de aangifte: USD (40.269)

Bij: correctie 1 dotatie voorziening USD 2.725.070

Bij: correctie 2 rentebaten USD 24.205

Bij: correctie 3 boeterente USD 2.749.276

Bij: correctie 4 rente over schuldig gebleven rente 2016 USD 258.201

Belastbare winst na correctie: USD 5.716.483

21. Verweerder heeft op 10 april 2021 de aanslag Vpb 2017 aan eiseres opgelegd. Hij is daarbij conform zijn voornemen afgeweken van de aangifte.

Aanslagregeling 2018

22. Op 30 april 2020 heeft eiseres de aangifte Vpb ingediend, waarin een belastbare wint van -/- USD 340.421 is aangegeven. Omdat [A B.V.] ook gedurende 2018 nog altijd niet in staat bleek de rentebetalingen aan eiseres te betalen, heeft zij in haar aangifte aan de eerder gevormde voorziening de rentevordering toegevoegd. Hierdoor bedraagt de voorziening USD 8.919.806.

23. Met dagtekening 26 maart 2021 heeft verweerder eiseres laten weten voornemens te zijn om bij de vaststelling van de aanslag Vpb 2018 van de aangifte af te wijken op dezelfde gronden als voor het voorgaande jaar. Daarom heeft verweerder de belastbare winst als volgt berekend:

Belastbare winst volgende de aangifte: USD (340.421)

Bij: correctie 1 dotatie voorziening USD 2.725.070

Bij: correctie 2 rentebaten USD 24.205

Bij: correctie 3 boeterente USD 2.749.276

Bij: correctie 4 rente over schuldig gebleven rente 2016 en 2017 USD 554.674

Belastbare winst na correctie: USD 5.712.804

24. Verweerder heeft op 10 april 2021 de aanslag Vpb 2018 aan eiseres opgelegd. Hij is daarbij conform zijn voornemen afgeweken van de aangifte.”

2.2.

Het Hof gaat ook uit van de hiervoor vermelde feiten van de rechtbank en vult deze als volgt aan.

2.3.

In de tussen belanghebbende en [A B.V.] gesloten leningsovereenkomst heeft deze laatste zich verplicht op eerste verzoek van belanghebbende zekerheidsrechten te verstrekken op – kort gezegd – al haar activa.

2.4.

Ter zitting van het Hof is door partijen de in het Handelsregister aanwezige gedeponeerde jaarrekening van [A B.V.] voor het jaar 2015 geraadpleegd. Partijen hebben daarop eenparig verklaard dat deze in de openingsbalans een eigen vermogen van ongeveer USD 6,5 miljoen vermeldt en in de slotbalans een eigen vermogen van ongeveer USD 12 miljoen.

2.5.

[A B.V.] heeft het bedrag van de lening doorgeleend aan [B. Holding B.V.] , waarna [B. Holding B.V.] dit bedrag via haar dochtervennootschap [M Holding B.V.] als kapitaal heeft gestort in [M U.A.] . Deze laatste vennootschap heeft hiermee 81% van de aankoopsom voor een meerderheidsbelang in [GCIM de C.V.] gefinancierd.

2.6.

Op 9 maart 2020 heeft belanghebbende conservatoire beslagen gelegd op roerende zaken en aandelen ten laste van onder meer [A B.V.] , [D ] , [B. Holding B.V.] en [M U.A.] .

2.7.

Naar aanleiding van de vraag van het Hof aan de inspecteur ter zitting of hij onderzocht heeft of een derde de lening zou verstrekken tegen een niet-winstafhankelijke rente, heeft de inspecteur als volgt verklaard:

“Een dergelijk onderzoek heb ik niet verricht. Het is moeilijk om dit te onderzoeken. Het moet gaan om een lening die verstrekt wordt aan een vennootschap met daarin alleen een aandelenbelang. Elke schommeling in de waarde van het aandelenbelang heeft effect op de waarde van de lening. In de praktijk zou er nooit een financiering van 100% worden verstrekt als er geen andere inkomsten zijn.”

2.8.

Tot de stukken van het geding behoren een brief van 28 januari 2020 namens belanghebbende aan [A B.V.] waarin de laatste onder andere wordt gesommeerd aan bepaalde verplichtingen te voldoen (hierna: de sommatiebrief) en een deurwaardersexploot van 10 maart 2020 aan [A B.V.] betreffende onder andere conservatoire beslagen gelegd ten behoeve van belanghebbende (hierna: het deurwaardersexploot). Voorts behoort tot de stukken van het geding een door [Advieskantoor X] ten behoeve van [D ] opgesteld waarderingsrapport per balansdatum 31 december 2017 (hierna: het [Advieskantoor X] 2017 rapport). In het [Advieskantoor X] 2017 rapport is onder andere de onderstaande tabel opgenomen:

Entity name

Method used

Initial Investment (at Cost)

September 2015

Fair value as of

December 31 2017

MXPS

USDS

MXPS

USDS

[GCIM de C.V.]

Income and market methods

N/A

N/A

4,436,147,000

224,781,205

[M U.A.]

Percentage of participation (equity method)

1,350,000,000

77,758,460

2,218,073,503

11,390,602

Main investor

Accrued returning profitability rate

873,097,080

52,423,000

1,434,513,703

75,771,209

[A B.V.]

Accrued returning profitability rate

163,971,129

9,792,418

268,407,420

14,153,775

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de aanslagen Vpb voor de jaren 2015-2016, 2017 en 2018 verder moeten worden verminderd.

Het geschil betreft allereerst de vraag of de vordering van belanghebbende op [A B.V.] een onzakelijke lening betreft. Is daarvan geen sprake dan is in geschil of de ten aanzien van die vordering verschuldigde maar onbetaalde rentebaten bij het bepalen van de winst in aanmerking genomen dienen te worden en (zo ja) of door belanghebbende afwaarderingen mogen worden genomen ter grootte van de nominale bedragen van bedoelde rentebaten.

Ten slotte is in geschil of de verzuimboete dient te worden gehandhaafd.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing