Gerechtshof Amsterdam, 29-07-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:2358, 24/212
Gerechtshof Amsterdam, 29-07-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:2358, 24/212
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 juli 2025
- Datum publicatie
- 18 september 2025
- Zaaknummer
- 24/212
- Relevante informatie
- Art. 66 SW, Art. 11 AWR
Inhoudsindicatie
Toepassing art. 66, lid 1, onder 2, SW. Bevoegdheid vaststellen aanslag schenkbelasting, indien geen aangifte is gedaan. Aansluiten bij overlijden schenker en/of begiftigde.
Uitspraak
kenmerk 24/212
29 juli 2025
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 9 januari 2024 in de zaak met kenmerk HAA 21/6130 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 2 februari 2021 aan belanghebbende een aanslag schenkingsrecht opgelegd ten bedrage van € 1.019.463, berekend naar een ambtshalve vastgestelde belaste verkrijging van € 4.000.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 1 oktober 2021 heeft de inspecteur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 9 januari 2024 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 januari 2024. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“Feiten
1. In het jaar 2006 heeft eiseres van wijlen haar echtgenoot (de schenker) een schenking ontvangen van € 4.000.000 (de schenking). De schenker is in 2007 overleden.
2. Op 10 juni 2019 heeft de gemachtigde verweerder geïnformeerd dat eiseres in het verleden beschikte over in het buitenland aangehouden en in Nederland niet eerder aangegeven vermogen (de inkeermelding). In het kader van de inkeermelding heeft de gemachtigde op 21 augustus 2019 desgevraagd bevestigd dat de schenking heeft plaatsgevonden.
3. Verweerder heeft op 14 januari 2020 aan eiseres een aangifteformulier schenkbelasting
(het aangifteformulier) uitgereikt. Eiseres heeft het aangifteformulier op 17 januari 2020 oningevuld en zonder handtekening geretourneerd.
4. Verweerder heeft de aanslag opgelegd voor een verkrijging van € 4.000.000 en een te betalen bedrag aan belasting van € 1.019.463.”
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten aangezien partijen daar geen grieven tegen hebben aangevoerd.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de aanslag schenkingsrecht terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag wanneer de verjaringstermijn voor het opleggen van de aanslag met inachtneming van artikel 66, lid 1, onder 2 van de Successiewet 1956 (hierna: SW) aanvangt. Subsidiair is in geschil of de aanslag schenkingsrecht ten onrechte is opgelegd wegens schending van het gelijkheidsbeginsel, en meer specifiek de meerderheidsregel. Verder is in geschil of belanghebbende recht heeft op toekenning van een integrale proceskostenvergoeding.
In hoger beroep is niet (langer) in geschil dat belanghebbende geen aangifte schenkingsrecht heeft gedaan.