Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-08-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:2895, 24/3206 t/m 24/3209

Gerechtshof Amsterdam, 19-08-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:2895, 24/3206 t/m 24/3209

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 augustus 2025
Datum publicatie
6 november 2025
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2025:2895
Formele relaties
Zaaknummer
24/3206 t/m 24/3209
Relevante informatie
Art. 2.1 Wet IB 2001, Art. 3.90 Wet IB 2001, Art. 7.2 Wet IB 2001, Art. 8:42 Awb, Art. 27e AWR, Art. 6 EVRM

Inhoudsindicatie

Aanslagen ib/pvv en verzuimboeten ambtshalve opgelegd

Uitspraak

kenmerken 24/3206 tot en met 24/3209

19 augustus 2025

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: L. Pigmans)

tegen de uitspraak van 26 maart 2024 in de zaak met kenmerken HAA 21/3578 t/m 21/3581 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

2016

1.1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.225.000, vermeerderd met belastingrente en een verzuimboete van € 369, alsmede een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw), berekend naar het maximale bijdrage-inkomen.

1.1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag ib/pvv 2016 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.494.778. De belastingrente is dienovereenkomstig verminderd. De verzuimboete en de aanslag Zvw 2016 zijn gehandhaafd.

2017

1.2.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag ib/pvv opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.794.500, vermeerderd met belastingrente en een verzuimboete van € 369, alsmede een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet, berekend naar het maximale bijdrage-inkomen.

1.2.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag ib/pvv 2017 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.225.467. De belastingrente is dienovereenkomstig verminderd. De verzuimboete en de aanslag Zvw 2017 zijn gehandhaafd.

Beide jaren

1.3.

Op het tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroep heeft de rechtbank in de bestreden uitspraak als volgt beslist:

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissingen omtrent de verzuimboetes;

- vermindert de verzuimboetes tot respectievelijk € 295 (jaar 2016) en € 313 (jaar 2017);

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt [de inspecteur] tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.019;

- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.481;

- veroordeelt [de inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.750; en

- draagt [de inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 49 aan [belanghebbende] te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij brief van 3 mei 2024. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

Algemeen

2.1.

Ten aanzien van belanghebbende was van 30 januari 2013 tot 21 maart 2018 in de Basisregistratie Personen (de Registratie Niet-Ingezetenen) als adres opgegeven [straat 1] , [postcode 1] , te [plaats 1] ( [land 1] ). Vanaf 21 maart 2018 is belanghebbende in de Basisregistratie Personen ingeschreven op diverse adressen in Nederland, waaronder van 16 mei 2018 tot 28 januari 2019 op de [straat 2] , [postcode 2] , te [Z] .

2.2.

Belanghebbende is vanaf haar oprichting op 2 juni 2014 bestuurder geweest van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] is de enige bestuurder en enige aandeelhouder geweest van [bedrijf 1] , die op haar beurt weer bestuurder en aandeelhouder was van [bedrijf 1] , die op haar beurt bestuurder en enig aandeelhouder was van [bedrijf 1] , die ten slotte bestuurder en enig aandeelhouder was van [bedrijf 1] Voormelde entiteiten (hierna: de [bedrijf 1] -entiteiten) zijn opgericht naar Nederlands recht en hebben hun statutaire zetel in Nederland.

2.3.

In 2016 en 2017 (tot 15 juni) hebben de [bedrijf 1] Entiteiten ingeschreven gestaan in het handelsregister van de (Nederlandse) Kamer van Koophandel. De [bedrijf 1] -entiteiten zijn op 15 juni 2017 ontbonden, met uitzondering van [bedrijf 1] .

2.4.

Belanghebbende en de [bedrijf 1] -entiteiten zijn onderwerp geweest van het strafrechtelijk onderzoek [naam 1] (hierna: het strafrechtelijk onderzoek). Dat onderzoek heeft geleid tot strafrechtelijke vervolging van belanghebbende voor – kortgezegd – het meermaals plegen en medeplegen van witwassen tussen 24 oktober 2016 en 5 december 2017, van ruim € 3,5 miljoen. Het hoger beroep tegen de veroordeling van belanghebbende voor dat feit door de Rechtbank Overijssel op 10 december 2018 loopt nog. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij tussenarrest van 19 februari 2025 het onderzoek heropend om nog diverse getuigen te horen. In dat tussenarrest is het hoger beroep verder gevoegd met het hoger beroep tegen de veroordeling van belanghebbende in een andere strafzaak, waarin hij verdachte is van het leidinggeven aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven en witwassen, alsmede voor het medeplegen van cocaïnesmokkel. Die andere strafzaak is voortgevloeid uit het strafrechtelijk onderzoek [naam 1] .

2.5.

De officier van justitie heeft ten aanzien van belanghebbende een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ingesteld (artikel 36e Sr) naar aanleiding van voormelde veroordeling. De Rechtbank Overijssel heeft daarop bij vonnis van 5 november 2024 het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 6.384.150 en de betalingsverplichting van belanghebbende aan de Staat ter ontneming van dat voordeel bepaald op € 6.000.000.

Aanslagen ib/pvv en Zvw 2016

2.6.

De inspecteur heeft met dagtekening 28 februari 2017 een uitnodiging tot het doen van aangifte ib/pvv voor buitenlandse belastingplichtigen voor het jaar 2016 toegezonden aan belanghebbende. Met dagtekening 1 september 2017 heeft de inspecteur aan belanghebbende een herinneringsbrief gestuurd en met dagtekening 27 oktober 2017 een aanmaningsbrief. De uitnodiging, de herinnering en de aanmaning zijn gestuurd naar het adres [straat 1] , [postcode 1] , te [plaats 1] .

2.7.

Belanghebbende heeft geen aangifte ib/pvv over het jaar 2016 gedaan.

2.8.

De inspecteur heeft daarop met dagtekening 5 november 2019 de aanslag ib/pvv 2016 opgelegd, berekend naar een – ambtshalve vastgesteld – belastbaar inkomen uit werk en woning, meer bepaald resultaat uit overige werkzaamheden, van € 3.225.000. Daarbij is belastingrente berekend en is een verzuimboete van € 369 opgelegd. De inspecteur heeft het bedrag van € 3.225.000 mede gebaseerd op informatie uit het strafrechtelijk onderzoek, namelijk een proces-verbaal van 30 oktober 2018, betreffende een aanvraag tot voordeelsbeslag (artikel 94a, lid 2, Sv). De inspecteur heeft verder een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2016 opgelegd die is berekend naar het maximale bijdrage-inkomen.

Aanslagen ib/pvv en Zvw 2017

2.9.

De inspecteur heeft met dagtekening 28 februari 2018 een uitnodiging tot het doen van aangifte ib/pvv voor buitenlandse belastingplichtigen over het jaar 2017 toegezonden aan belanghebbende. Met dagtekening 20 juli 2018 heeft de inspecteur aan belanghebbende een herinneringsbrief gestuurd en met dagtekening 30 oktober 2018 een aanmaning tot het doen van aangifte. De uitnodiging is geadresseerd aan [straat 1] , [postcode 1] , te [plaats 1] , en de herinnering en de aanmaning aan [straat 2] te [Z] .

2.10.

Belanghebbende heeft geen aangifte ib/pvv over het jaar 2017 gedaan.

2.11.

De inspecteur heeft daarop met dagtekening 14 oktober 2020 de aanslag ib/pvv 2017 opgelegd, berekend naar een – ambtshalve vastgesteld – belastbaar inkomen uit werk en woning, meer bepaald resultaat uit overige werkzaamheden, van € 2.794.500. Daarbij is belastingrente berekend en is een verzuimboete van € 369 opgelegd. De inspecteur heeft het bedrag van € 2.794.500 mede gebaseerd op informatie afkomstig uit het strafrechtelijk onderzoek (zie 2.8 hiervoor). De inspecteur heeft verder een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2017 opgelegd die is berekend naar het maximale bijdrage-inkomen.

Bezwaarfase

2.12.

In de bezwaarfase heeft de inspecteur aanvullende informatie uit het strafrechtelijk onderzoek ontvangen van de Landelijke Eenheid van de politie, waaronder een proces-verbaal ‘Witwassen [X] ’ van 9 augustus 2018. Daartoe behoort als bijlage 9 een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 9 juli 2018 met een overzicht en een beschrijving van (mutaties op) bankrekeningen van belanghebbende en de [bedrijf 1] -entiteiten, van de zus van belanghebbende, de heer [naam 2] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Bij het proces-verbaal van bevindingen van 9 juli 2018 behoren – volgens de tekst daarvan – de door diverse banken op voet van artikel 126nd Sv verstrekte originele mutatieoverzichten en een chronologisch totaaloverzicht gemaakt van de mutaties die in de aangegeven periode op de bankrekeningen hebben plaatsgevonden. De inspecteur heeft van dit totaaloverzicht een afschrift verkregen en in deze zaak in het geding gebracht (bijlage 33 bij het verweerschrift in eerste aanleg).

2.13.

Voor het jaar 2016 heeft de inspecteur op basis van de nadere informatie de aanslag ib/pvv in de uitspraak op bezwaar verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.494.778. Dat bedrag is als volgt toegelicht:

“Uit de bankafschriften volgt dat uw cliënt in 2016 in totaal € 2.494.778 heeft ontvangen onderverdeeld in de volgende categorieën:

- € 573.100 aan contante stortingen;

- € 264.653 van [bedrijf 1] , [bedrijf 1] en [bedrijf 1] ;

- € 1.657.025 van derden waaronder o.a. [bedrijf 2] , dhr. [naam 2] en mevr. [X] .”

2.14.

Voor het jaar 2017 heeft de inspecteur op basis van de nadere informatie de aanslag ib/pvv in de uitspraak op bezwaar verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.225.467. Dat bedrag is als volgt toegelicht:

“Uit de bankafschriften volgt dat uw cliënt in 2017 in totaal € 2.225.467 heeft ontvangen onderverdeeld in de volgende categorieën:

- € 378.050 aan contante stortingen;

- € 1.483.196 van [bedrijf 1] , [bedrijf 1] en [bedrijf 1] ;

- € 364.221 van derden waaronder o.a. dhr. [naam 2] en mevr. [X] .”

2.15.

De beschikkingen belastingrente zijn dienovereenkomstig verminderd.

Beroepsfase

2.16.

De inspecteur heeft een overzicht overgelegd van door belanghebbende ontvangen bedragen op zijn privébankrekeningen bij de [bank] , [bank] en [bank] (bijlage 18). In dat overzicht heeft de inspecteur de door hem voor het vaststellen van het belastbare inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen transacties gearceerd.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank de aanslagen ib/pvv en Zvw, de beschikkingen belastingrente en de verzuimboetes, terecht niet heeft vernietigd of althans niet verder heeft verminderd.

4 De overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing