Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-04-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:896, 24/306

Gerechtshof Amsterdam, 01-04-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:896, 24/306

cassatie ingesteld (rolnr HR: 25/01382)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 april 2025
Datum publicatie
23 april 2025
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2025:896
Zaaknummer
24/306
Relevante informatie
Art. 26a Iw 1990, Art. 1:3 Awb, Art. 6:12 Awb, Art. 4:17 Awb

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid beroep niet tijdig beslissen op aanvraag art. 26a IW; geen dwangsom toegekend; geen openstaande belastingschulden

Uitspraak

kenmerk 24/306

1 april 2025

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 13 oktober 2023 in de zaak met kenmerk HAA 23/5007 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank wegens niet tijdig beslissen op zijn verzoek tot het nemen van een beslissing op de voet van artikel 26a Invorderingswet 1990 (hierna: IW).

1.2.

De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: RvS). De RvS heeft het hoger beroepschrift doorgezonden aan het Hof. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend en daarin een verzoek gedaan om versnelde behandeling. Dit verzoek is afgewezen omdat het verzoek onvoldoende gronden bevat dat de zaak spoedeisend is.

1.5.

Desgevraagd heeft geen van beide partijen kenbaar gemaakt een zitting te wensen. Het onderzoek is op 18 maart 2025 gesloten.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de ontvanger worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):

“1. Met dagtekening 15 januari 2020 is aan eiser een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 opgelegd. Volgens het aanslagbiljet bedraagt de verschuldigde IB/PVV € 4.716. Na verrekening van € 4.716 loonheffing resulteert een te ontvangen bedrag van € 2.881.

2. Met dagtekening 7 mei 2021 is aan eiser de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 opgelegd. Volgens het aanslagbiljet bedraagt de verschuldigde IB/PVV € 11.177. Na verrekening van € 14.039 loonheffing en de eerdere teruggaaf van € 2.881 resulteert een te betalen bedrag van € 19. Omdat dit minder is dan € 47, is het te betalen bedrag ingevolge artikel 9.4 van de Wet IB 2001 uiteindelijk vastgesteld op nihil.

3. Eiser is aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Bij beschikking van 10 augustus 2022 is aan hem een compensatiebedrag toegekend van € 30.000. Per brief van 16 april 2023 is hem meegedeeld dat publieke schulden, die waren ontstaan in of betrekking hadden op de periode tot en met 31 december 2020, zouden worden kwijtgescholden. In dezelfde brief werd vastgesteld dat eiser op dat moment geen openstaande publieke schulden over die periode had.

4. Per brief van 3 mei 2023, bij verweerder ontvangen op 4 mei 2023, heeft eiser een beroep gedaan op toepassing van artikel 26a van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Invorderingswet). Eiser voerde aan dat de belastingschuld over 2020 voor kwijtschelding in aanmerking kwam. Omdat de schuld was verrekend met ingehouden voorheffingen en een eerder verleende voorlopige teruggaaf, was verweerder volgens eiser gehouden het bedrag van de verrekening aan hem terug te betalen. Volgens eiser diende verweerder een daartoe strekkende voor bezwaar vatbare beschikking af te geven.

5. Per brief van 30 juni 2023 heeft eiser verweerder geattendeerd op het feit dat nog niet was gereageerd op de brief van 3 mei 2023 en heeft hij verweerder dringend verzocht alsnog binnen twee weken op het in die brief verwoorde verzoek te beslissen.

6. Per brief van 15 juli 2023 heeft eiser beroep ingesteld bij de Rechtbank Noord-Nederland. Omdat eiser bij die rechtbank werkzaam is, is de zaak verwezen naar deze rechtbank. Het beroepschrift is bij deze rechtbank ontvangen op 31 juli 2023. Volgens het beroepschrift is het beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek om toepassing van 26a van de Invorderingswet, zoals verwoord in de brief van eiser van 3 mei 2023.

7. Per brief van 1 september 2023 heeft verweerder gereageerd op eisers brief van 3 mei 2023 en eiser meegedeeld dat zijn verzoek niet in behandeling kon worden genomen omdat een beslissing ingevolge artikel 26a van de Invorderingswet een ambtshalve beslissing is en daarom niet open staat voor een aanvraag.”

2.2.

Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten. Hieraan voegt het Hof het volgende toe.

2.3.

In de brief van 1 september 2023 staat onder meer:

“U heeft een verzoek gedaan voor een juiste toepassing van kwijtschelding van uw belastingschulden, en die van uw partner, op grond van artikel 26A Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990). Dit hebt u gedaan middels een brief, ontvangen op 4 mei 2023.
(…)
Wat u vraagt is de heffingsgrondslagen van de aanslag Inkomstenbelasting van 2020 van u, en uw partner, aan te merken als verrekening. De mogelijkheid tot verrekenen door de ontvanger wordt gedefinieerd in de Invorderingswet en heeft betrekking op de in te vorderen en uit te betalen bedragen, niet uit elementen van de belastingaanslag zelf. Tevens zijn heffingsgrondslagen niet als openstaande belastingschuld aan te merken en vallen daarom niet binnen de reikwijdte van artikel 26A IW 1990. Alleen een openstaande belastingschuld die voldoet aan de eis van artikel 26A lid 1 IW 1990 en die daarna betaald en/of verrekend wordt, komt in aanmerking voor restitutie”

3 Geschil in hoger beroep

Het geschil in hoger beroep betreft de vragen of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, en of de ontvanger een kwijtscheldingsbeschikking op de voet van artikel 26a IW had moeten nemen en of hij – door dat niet te doen – een dwangsom wegens niet tijdig beslissen verschuldigd is geworden.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing