Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-01-2013, BZ0268, 11/00487 en 11/00488

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-01-2013, BZ0268, 11/00487 en 11/00488

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 januari 2013
Datum publicatie
1 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0268
Zaaknummer
11/00487 en 11/00488
Relevante informatie
Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024], Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 15.33, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024], Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 229b

Inhoudsindicatie

Afvalstoffenheffing en rioolrechten gemeente Wijchen.

Verbindendheid verordening. Overschrijding opbrengstlimiet.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Zittingsplaats Arnhem

nummers 11/00487 en 11/00488

Uitspraakdatum: 22 januari 2013

Eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Wijchen (hierna: de Ambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 12 mei 2011, nummers awb 09/5231 en 09/5233, in het geding tussen

X te Z (hierna: belanghebbende)

en

de Ambtenaar

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2008 aanslagen opgelegd in de rioolrechten, berekend naar een heffingsmaatstaf van € 401 000, en in de afvalstoffenheffing van € 216,64. Voor het jaar 2009 zijn hem aanslagen opgelegd in de rioolrechten, berekend naar een heffingsmaatstaf van € 454 000, en een aanslag in de afvalstoffenheffing van € 219,96.

1.2. De bezwaren van belanghebbende zijn door de Ambtenaar ongegrond verklaard.

1.3. Op de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar heeft de Rechtbank de aanslagen vernietigd.

1.4. De Ambtenaar heeft hoger beroep ingesteld. Tot de stukken van het geding behoren, behalve de van de Rechtbank ontvangen procesdossiers, het verweerschrift in hoger beroep, waarbij tevens incidenteel hoger beroep is ingesteld, en de schriftelijke beantwoording daarvan die op 2 december 2011 is ontvangen.

1.5. Na het onderzoek ter zitting op 12 juli 2012 te Arnhem, waarbij belanghebbende en de Amb-tenaar zijn gehoord, zijn van de Ambtenaar schriftelijke inlichtingen ingewonnen. De schriftelijke reactie daarop van belanghebbende van 26 september 2012 is op 27 september 2012 in afschrift doorgezonden aan de Ambtenaar.

1.6. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat op 16 juli 2012 aan beide partijen is toege-zonden.

1.7. Met toestemming van beide partijen heeft het Hof op de voet van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft.

2. Vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak plaatselijk bekend a-straat 1 te Z. Deze dient hem tot woning.

2.2. Voor het kalenderjaar 2008 bedraagt de vastgestelde waarde van die onroerende zaak op de peildatum 1 januari 2007 € 401 000, voor het kalenderjaar 2009 naar de peildatum 1 januari 2008 € 454 000.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. Partijen houdt verdeeld, of de geraamde baten van de Verordening rioolrechten 2008, van de Verordening rioolrechten 2009, van de Verordening reinigingsheffingen 2008 en van de Verordening afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2009 uitgaan boven de limieten die zijn neergelegd in artikel 229b van de Gemeentewet, onderscheidenlijk artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Ambtenaar ontkennend.

3.3. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.4. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5. In hoger beroep concludeert elk van partijen overeenkomstig haar conclusie in eerste aanleg.

4. Beoordeling van het geschil

Afvalstoffenheffing

4.1. De Ambtenaar bestrijdt het oordeel van de Rechtbank, dat niet aannemelijk is geworden dat met de afvalstoffenheffing slechts kosten worden gedekt die verband houden met het beheer van huishoudelijke afvalstoffen en evenmin dat de afvalstoffenheffing ten hoogste kostendekkend is. Hij voert daartoe aan, dat uit de productbegrotingen 2008 en 2009 (721.0, Afvalverwijdering en verwerking, blad 6) die als bijlagen van de aanvullende hogerberoepschriften zijn overgelegd, blijkt dat aldaar voor 2008 een batig saldo van (op hele duizenden afgerond) € 517 000 en voor 2009 van € 486 000 is geraamd. Dit is het positieve verschil tussen de voor 2008 geraamde opbrengst van € 3 564 000 en de geraamde lasten van € 3 228 000, onderscheidenlijk tussen de voor 2009 geraamde opbrengst van € 3 757 000 en de geraamde lasten van € 3 271 000.

4.2. Daartegenover stelt de Ambtenaar, dat tot de lasten de omzetbelasting behoort die volgens de Wet op het BTW-compensatiefonds recht geeft op een bijdrage uit het fonds.

4.3. Volgens artikel 15.33, lid 2, van de Wet milieubeheer in de voor de jaren 2008 en 2009 geldende tekst (thans: lid 3) wordt onder de in lid 1 van dat artikel bedoelde kosten mede verstaan de zo-even bedoelde omzetbelasting. In de overgelegde productbegrotingen wordt echter nergens omzetbelasting afzonderlijk vermeld. Evenmin is zichtbaar dat de daarin als kosten opgenomen bedragen exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting zouden zijn.

4.4. Hoewel artikel 15.33 voormeld artikel 229b van de Gemeentewet niet van overeenkomsti-ge toepassing verklaart op de afvalstoffenheffing, moet worden aangenomen dat “de kosten” in artikel 15.33, lid 1, voormeld geen wezenlijk andere betekenis heeft dan “de geraamde lasten ter zake” in artikel 229b voormeld. Dit brengt mee dat de jurisprudentie over het laatstgenoemde wetsartikel evenzeer geldt voor de opbrengstlimiet die in de woorden “ter bestrijding van de kosten” van artikel 15.33 voormeld besloten ligt.

4.5. Noch uit de door de Ambtenaar overgelegde begrotingscijfers noch uit andere gegevens die uit de stukken van dit geding blijken, wordt aannemelijk dat de onder 4.2 bedoelde omzetbelas-ting behoort tot de geraamde lasten ter zake van het beheer van huishoudelijke afvalstoffen door de gemeente Wijchen, tot dekking waarvan de afvalstoffenheffing in de jaren 2008 en 2009 is geheven. Tegenover de betwisting door belanghebbende maakt de Ambtenaar niet aannemelijk dat de omzetbelasting niet reeds is begrepen in de geraamde lasten. Alsdan kan de omzetbelasting niet alsnog afzonderlijk als last in aanmerking worden genomen.

4.6. Het onder 4.1 bedoelde oordeel van de Rechtbank is derhalve juist en het daartegen gerich-te hoger beroep ongegrond.

Rioolrechten

4.7. Tegenover de betwisting door belanghebbende heeft de Ambtenaar, hoewel daartoe na de zitting in de gelegenheid gesteld, geen gegevens overgelegd waaruit valt op te maken hoe de geraamde rioollasten voor de onderhavige jaren 2008 en 2009 worden toegerekend aan de beide categorieën belastingplichtigen, te weten de eigenaren en de lozers. De gemeente heeft niet op controleerbare wijze vastgelegd welke lasten zij beoogt te laten dekken door elk van beide cate-gorieën.

4.8. Dit klemt te meer bij een beoogd dekkingspercentage van 97 voor 2008 en van 94,6 voor 2009 zoals blijkt uit het bij de voormelde inlichtingen overgelegde ‘Overzicht kostendekkendheid van de Riolering 2008 en 2009. Voor elk van beide jaren zijn voor ‘Product 722.0’ aanzienlijke bedragen, te weten € 927 554 (de som van de bedragen genoemd onder aan bladzijde 111 van Productbegroting 2008) en € 1 216 796 (de som van de bedragen genoemd in de toelichting op bladzijde 114 van de Productbegroting 2009), aan kapitaallasten geraamd. Het door belangheb-bende geopperde vermoeden dat deze over meer jaren nut zullen afwerpen en derhalve geacti-veerd moeten worden, wordt niet ontzenuwd door hetgeen overigens in dit geding naar voren is gebracht.

4.9. Uit de schriftelijke inlichtingen van de Ambtenaar blijkt dat een uitsplitsing over het riool-aansluitrecht en het rioolafvoerrecht niet is gemaakt, anders dan in dezelfde verhouding waarin tot 2004 de tarieven van de beide onroerendezaakbelastingen tot elkaar hadden gestaan.

4.10. Daarmee voldoen de ramingen in de voormelde productbegrotingen en de toelichtingen daarop niet aan de eis van controleerbaarheid die is geformuleerd in het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 1999, nr. 33 427, LJN AA2720. Voor elk van beide rioolrechten geldt immers dat de gemeente met het oog op de toetsing of de geraamde opbrengst van elk van de heffingen niet uitgaat boven de geraamde lasten ter zake op controleerbare wijze moet vastleggen welke uitga-ven zij in welke mate door elk van de heffingen beoogt te dekken. Nu hieraan niet is voldaan, is het Hof, in navolging van de Rechtbank, er niet van overtuigd kunnen raken dat de opbrengstli-mieten van de onderhavige, op artikel 229, lid 1, onderdeel a, van de Gemeentewet stoelende rechten – die nog gedurende twee jaren na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de Wet van 28 juni 2007, Stb. 276, krachtens het Besluit van 10 juli 2007, Stb. 277, in plaats van de rioolheffingen als bedoeld in het bij die wet ingevoegde artikel 228a van de Gemeentewet kunnen worden geheven – niet zijn overschreden. De Ambtenaar heeft onvoldoende inzicht verschaft in de betrokken ramingen.

4.11. De Rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de aanslagen in de rioolrechten niet in stand kunnen blijven, daar zij berusten op verordeningen die in hun geheel onverbindend zijn. Het hoger beroep van de Ambtenaar is dus ongegrond. Het incidentele hoger beroep van belang-hebbende behoeft geen behandeling, behoudens wat betreft hetgeen hierna omtrent het griffie-recht wordt overwogen. Wel verdient opmerking, dat belanghebbendes standpunt dat de vastge-stelde waarde als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken ongeschikt is als maatstaf van de rioolrechten, afstuit op het andersluidende oordeel in onderdeel 3.3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2009, nr. 07/13148, LJN BD5477, BNB 2009/208.

Griffierecht

4.12. Blijkens zijn brief van 14 januari 2010, kenmerk procedurenummer 09/5233 RIOOLR, heeft de griffier van de Rechtbank aan belanghebbende bericht dat daarvoor geen afzonderlijk griffie-recht in rekening zal worden gebracht, daar die zaak als samenhangend met de onder nummer 09/5231 geregistreerde is aangemerkt. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de Recht-bank van 2 september 2010 zijn beide beroepszaken gelijktijdig behandeld met twee andere, onder nummers 09/4670, die is ingetrokken, en 09/3860, waarin de Rechtbank het beroep onge-grond heeft verklaard en geen vergoeding van het daarvoor betaalde griffierecht van € 41 heeft gelast. Het incidentele hoger beroep is dus in zoverre ongegrond.

5. Slotsom

Bij de uitspraak van de Rechtbank zijn de beroepen terecht gegrond verklaard en is terecht ver-goeding van eenmaal het griffierecht van € 41 gelast.

6. Kosten

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op zijn reis en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van het Hof, begroot op € 14.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 14;

– verstaat dat van de gemeente Wijchen na onherroepelijk worden van deze uitspraak een griffie-recht zal worden geheven van € 454.

Aldus gedaan door mr. J.A. Monsma, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. M.G.J.M. van Kempen in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslissing is in het openbaar uitge-sproken op 22 januari 2013.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (J.A. Monsma)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 januari 2013.

Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.