Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-05-2013, CA0383, 10-00593

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-05-2013, CA0383, 10-00593

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
2 mei 2013
Datum publicatie
17 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:CA0383
Formele relaties
Zaaknummer
10-00593
Relevante informatie
Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-07-2023], Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-07-2023] art. 15.33, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024], Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 229b

Inhoudsindicatie

Afvalstoffenheffing.

Overschrijding opbrengstlimiet?

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 10/00593

uitspraakdatum: 2 mei 2013

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Duiven (hierna: de heffingsambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 november 2010, nummer AWB 08/4598, in het geding tussen de heffingsambtenaar en

X te Z (hierna: belanghebbende)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag in de afvalstoffenheffing van € 273,96 (hierna: de aanslag) opgelegd.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2008 de aanslag gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar en de aanslag vernietigd.

1.4 De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [ ]. Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en over en weer uitgereikt. De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 10/00594.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.8 Bij brief van 15 mei 2012 heeft belanghebbende het Hof verzocht een vergoeding toe te kennen voor de immateriële schade die hij lijdt als gevolg van het uitblijven van een uitspraak van het Hof.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is bewoner van het perceel aan de a-straat 1 te Q. Voor dit perceel geldt een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.

2.2 De aanslag is gebaseerd op de Verordening reinigingsheffingen 2008 (hierna: de Verordening) zoals vastgesteld op 12 november 2007 door de gemeenteraad van de gemeente Duiven. Hierin is onder meer het volgende opgenomen.

“(…)

HOOFDSTUK I.

Algemene bepalingen.

Artikel 1.

Inleidende bepaling.

Krachtens deze verordening worden geheven:

a. een afvalstoffenheffing;

b. reinigingsrechten.

Artikel 2.

Begripsomschrijvingen.

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. perceel: een gebouwde onroerende zaak - of een gedeelte ervan - dat blijkens indeling en inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel door een particuliere huishouding te worden gebruikt en ook als zodanig wordt gebruikt. Met perceel wordt gelijkgesteld: een stacaravan, een woonboot, een woonwagen en een demontabel zomer- of vakantiehuisje, indien gebruikt door een particuliere huishouding;

b. bedrijfspand: een gebouwde onroerende zaak - of een zelfstandig gebruikt gedeelte ervan - geen perceel zijnde;

c. grof bedrijfsafval: afvalstoffen afkomstig van bedrijven en instellingen, welke door omvang of hoeveelheid niet in aanmerking komen voor het periodiek inzamelen als bedoeld in artikel 9 en geen autowrak zijnde.

HOOFDSTUK II.

Afvalstoffenheffing.

Artikel 3.

Belastbaar feit.

Onder de naam afvalstoffenheffing wordt een belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

Artikel 4.

Belastingplicht.

1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:

a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel;

b. ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.

Artikel 5.

Maatstaf van heffing en belastingtarief.

1. De belasting bedraagt per belastingjaar € 273,96 per perceel.

2. Indien een perceel wordt bewoond door één persoon bedraagt de belasting 75 procent van het in

lid 1 genoemde bedrag.

(…)

HOOFDSTUK III.

Reinigingsrechten.

Artikel 9.

Belastbaar feit.

Onder de naam reinigingsrechten worden rechten geheven voor het door de gemeente periodiek verwijderen van bedrijfsafval van beperkte omvang of hoeveelheid door middel van door de gemeente beschikbaar gestelde duobakken.

Artikel 10.

Belastingplicht.

Belastingplichtig voor de reinigingsrechten is degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van degene voor wie de dienst wordt verricht.

Artikel 11.

Maatstaf van heffing en belastingtarief.

De rechten bedragen voor het beschikbaar stellen en het ledigen van de duobakken en het verwijderen van de daarin verzamelde afvalstoffen, zoals bedoeld in artikel 9, per belastingjaar per duobak € 273,96. De duobakken worden éénmaal per week geledigd. Indien de duobakken niet wekelijks ter lediging worden aangeboden, brengt dit géén verlaging van het tarief met zich mee, dan wel ontheffing of vermindering van de verschuldigde rechten.

(…)”.

2.3 In de gemeente Duiven worden het huishoudelijke afval en het bedrijfsafval gelijktijdig met behulp van containers ingezameld en vermengd verwerkt.

2.4 In de Programmabegroting 2008-2011 van de gemeente Duiven (hierna: de Programmabegroting) is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Berekening tarieven afvalstoffenheffing/reinigingsrechten

Afvalstoffenheffing/reinigingsrechten 2008-2011

(…)”.

2008 2009 2010 2011

Voorcalculaties

Reiniging openbaar gebied (40% van de kosten) 110.435 (…) (…) (…)

- te compenseren BTW 8.560 (…) (…) (…)

Huishoudelijk afval huis aan huis inzamelen 1.255.211 (…) (…) (…)

- te compenseren BTW 229.315 (…) (…) (…)

Alle afvalstoffen inzamelen, afkomstig van ……. 800.364 (…) (…) (…)

- te compenseren BTW 85.666 (…) (…) (…)

Reingingsheffingen (excl. kosten deurwaarder) 68.700 (…) (…) (…)

- te compenseren BTW 950 (…) (…) (…)

Prijsinflatie (1,5% voor jaren 2009/2011) 25.000 (…) (…) (…)

Aanbestedingsvoordeel

2.584.201 (…) (…) (…)

Invulling wensen nieuw beleid 12.615 (…) (…) (…)

- te compenseren BTW hiervan 2.397 (…) (…) (…)

Vervangingsinvesteringen 9.227 (…) (…) (…)

- te compenseren BTW hiervan 1.753 (…) (…) (…)

Totale kosten 2.610.194 (…) (…) (…)

Opbrengsten 2.566.000 (…) (…) (…)

Tekort 44.193 (…) (…) (…)

Noodzakelijk stijging voor kostendekkendheid 1,7% (…) (…) (…)

Jaarlijkse stijging 1,7% (…) (…) (…)

Bedragen in €

(…)”

2.5 De heffingsambtenaar heeft in zijn hogerberoepschrift vermeld dat - in tegenstelling tot hetgeen hij in eerste aanleg heeft betoogd - het wél mogelijk is de lasten van de afvalstoffenheffing uit de totale lasten van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten af te splitsen. Hij heeft daarbij een verdeling gemaakt op basis van de aantallen containers in gebruik bij huishoudens en bedrijven.

2.6 De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof een berekening overgelegd van de geraamde baten en de geraamde lasten ter zake. Het enige verschil met de geraamde lasten in de Programmabegroting betreft de post “Prijsinflatie” ad € 25.000 waarmee de heffingsambtenaar geen rekening houdt en het bedrag aan te compenseren omzetbelasting. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat moet worden aangesloten bij de bedragen aan te compenseren omzetbelasting die in de Programmabegroting worden vermeld. Het bedrag aan geraamde lasten verbonden aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen komt daarmee uit op € 2.585.194 (€ 2.610.194 -/- € 25.000). Wat betreft de geraamde baten gaat de heffingsambtenaar thans uit van een bedrag van € 2.580.837, waarbij geen rekening is gehouden met kwijtscheldingen, die worden geschat op € 113.445.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil of de aanslag (geheel) in stand kan blijven. Meer in het bijzonder is in geschil of de opbrengstlimiet niet is overschreden.

3.2 Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.3 De heffingsambtenaar beantwoordt bovenstaande vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer dient de afvalstoffenheffing ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. De reinigingsrechten dienen in een geval als het onderhavige, waarin zij naast de afvalstoffenheffing worden geheven, ter bestrijding van de kosten van het beheer van andere dan huishoudelijke afvalstoffen. Artikel 229b van de Gemeentewet stelt aan een verordening als de onderhavige de eis dat de tarieven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten de geraamde lasten ter zake niet mogen overschrijden (hierna: de opbrengstlimiet). Hierbij geldt als uitgangspunt dat, ook al is in de Verordening de heffing van de afvalstoffenheffing tezamen met de reinigingsrechten geregeld, voor de afvalstoffenheffing afzonderlijk dient te worden onderzocht of het tarief in overeenstemming met de opbrengstlimiet is vastgesteld (vgl. HR 10 april 2009, nr. 43747, LJN BC3691, BNB 2009/194). Dit brengt mee dat de opbrengst van de afvalstoffenheffing maximaal kostendekkend mag zijn en niet mag worden aangewend voor andere doeleinden dan die ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen.

4.2 Het Hof stelt de uitgangspunten, zoals geformuleerd door de Hoge Raad in zijn arrest van 24 april 2009, nr. 07/12961, LJN BI1968, BNB 2009/159, voorop:

“3.2.2. Indien een belanghebbende aan de orde stelt of de in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet bedoelde geraamde baten de in dat artikel bedoelde geraamde 'lasten ter zake' hebben overschreden, dient de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen.

3.2.3. Indien de belanghebbende ten aanzien van één of meer posten in de raming in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een 'last ter zake', dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post(en) te verstrekken, teneinde - naar vermogen - deze twijfel weg te nemen.

3.2.4. Indien de belanghebbende niet stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, heeft de rechter slechts de rechtsvraag te beantwoorden of, uitgaande van die feiten, de desbetreffende post kan worden aangemerkt als een 'last ter zake'. Bij ontkennende beantwoording van die vraag dient hij te beoordelen of daardoor de opbrengstlimiet is overschreden.

3.2.5. Indien de belanghebbende wél stelt dat die feitelijke gegevens onjuist zijn, en de heffingsambtenaar deze stelling van de belanghebbende betwist, komt bewijslevering aan de orde. In dat geval draagt de belanghebbende de bewijslast van zijn stelling dat de door de heffingsambtenaar verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn, omdat die onjuistheid een voorwaarde is voor het intreden van het rechtsgevolg dat hij inroept (onverbindendheid van de verordening). Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden die hiervoor in 3.2.4 is omschreven, en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden.”

Ter zitting overgelegde berekening tardief?

4.3 Nu de in de door de heffingsambtenaar ter zitting overgelegde berekening gehanteerde cijfers slechts op ondergeschikte punten afwijken van de in het hogerberoepschrift gehanteerde cijfers, waarop belanghebbende in een verweerschrift een reactie had kunnen formuleren, is belanghebbende naar het oordeel van het Hof voldoende in de gelegenheid geweest daarop - uiterlijk ter zitting - te reageren.

Alle afvalstoffen inzamelen

4.4 Een van de geraamde lasten betreft de post “Alle afvalstoffen inzamelen, afkomstig van huishoudens en bedrijfsafval openbare werken”. In de Programmabegroting is deze post uitgesplitst in de posten “Alle afvalstoffen inzamelen afkomstig van … ” en “invulling wensen nieuw beleid”. Belanghebbende stelt dat op het terrein van het afvalaanbiedstation een kantoor van Openbare Werken is gelegen alsmede een brandweerkazerne, dat het door deze organisaties geproduceerde afval moet worden beschouwd als bedrijfsafval en derhalve ten onrechte op het afvalaanbiedstation wordt ingezameld. Daar komt aldus belanghebbende bij dat zelden of nooit controle plaatsvindt van degene die afval op het afvalaanbiedstation aanbiedt, zodat niet is uitgesloten dat ook bedrijfsafval en afval van inwoners uit andere gemeenten wordt aangeboden. De consequentie hiervan is dat deze post niet als een “last ter zake” mag worden meegenomen bij de beoordeling van de opbrengstlimiet, aldus belanghebbende. De heffingsambtenaar stelt daartegenover dat het bedrijfsafval slechts een zeer beperkte hoeveelheid is, waarbij het gaat om afval afkomstig uit de kantine en de prullenbakken en dat een ieder die afval komt aanbieden zich dient te legitimeren en adresgegevens dient te verstrekken waarbij bedrijfsafval en afval van inwoners van andere gemeenten wordt geweigerd.

4.5 Het Hof leidt uit het hiervoor in 4.2 vermelde arrest af dat op belanghebbende de bewijslast rust dat de door de heffingsambtenaar verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet in zijn bewijslast geslaagd. Redengevend daarvoor is dat belanghebbende zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd.

4.6 De post “Alle afvalstoffen inzamelen, afkomstig van huishoudens en bedrijfsafval openbare werken” mag derhalve als een “last ter zake” worden meegenomen bij de beoordeling van de opbrengstlimiet.

Reinigen openbaar gebied

4.7 Belanghebbende stelt primair dat bij de beoordeling van de opbrengstlimiet de post “Reinigen openbaar gebied” niet mag worden meegenomen als een “last ter zake” en subsidiair dat alleen de kosten die verband houden met de reiniging van de directe omgeving van de glasbakken meegenomen mogen worden. De heffingsambtenaar stelt daarentegen dat deze post wel mag worden meegenomen als een “last ter zake” en dat het percentage van 40 is overgenomen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

4.8 Het Hof is van oordeel dat de post “Reinigen openbaar gebied” als een “last ter zake” mag worden meegenomen bij de beoordeling van de opbrengstlimiet. Het Hof acht aannemelijk dat deze post met name zal zien op het verwijderen van huishoudelijke afvalstoffen uit het openbaar gebied. Gelet daarop acht het Hof de toerekening van een percentage van 40 niet te hoog.

Splitsing

4.9 Zoals in 4.1 is aangegeven, dient voor de afvalstoffenheffing afzonderlijk te worden onderzocht of het tarief in overeenstemming met de opbrengstlimiet is vastgesteld.

4.10 De heffingsambtenaar betoogt dat er sprake is van de situatie dat het huishoudelijke afval en het bedrijfsafval gelijktijdig en gemengd worden ingezameld waardoor de lasten voor iedere soort niet afzonderlijk kunnen worden geadministreerd. Wel is het volgens de heffingsambtenaar mogelijk om een verdeling van de lasten te maken op basis van het aantal containers omdat deze identiek zijn en met een gelijke frequentie worden geleegd. Hij heeft onbestreden aangevoerd dat het totaal aantal containers 10.303 bedraagt waarvan 110 containers bestemd zijn voor bedrijven. De heffingsambtenaar berekent, naar het Hof begrijpt, dientengevolge de geraamde lasten op € 2.557.593 ((10.193 : 10.303) x € 2.585.194).

4.11 De vraag ligt voor of de door de heffingsambtenaar voorgestane verdeling op grond van het aantal containers voldoet aan de eis van controleerbaarheid die is geformuleerd in het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 1999, nr. 33427, LJN AA2720, BNB 1999/221. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar hieraan voldaan, nu het aantal containers voor bedrijven een gering percentage vormt van het totaal aantal containers (ongeveer 1%), de containers identiek zijn en met een gelijke frequentie worden geleegd.

4.12 Wat betreft de geraamde baten gaat de heffingsambtenaar thans uit van een bedrag van € 2.580.837. Dit zou betekenen dat de geraamde baten de geraamde lasten overschrijden. Bij het bepalen van de hoogte van de geraamde baten is echter nog geen rekening gehouden met kwijtscheldingen, die worden geschat op € 113.445 (zie 2.4). Gezien de geraamde baten van € 2.580.837, heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat de kwijtscheldingen, ten minste € 23.244 (ongeveer 9 promille) hebben bedragen.

4.13 Uit het voorgaande volgt dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. De aanslag is terecht opgelegd.

Immateriële schadevergoeding

4.14 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 juni 2011, nr. 09/02639, LJN BO5046, BNB 2011/232, geoordeeld dat voor de vraag of de redelijke termijn voor beslechting van het geschil is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die hij in zijn arrest van 22 april 2005, nr. 37984, LJN AO9006, BNB 2005/337, heeft neergelegd voor de duur van de redelijke termijn in fiscale boetezaken. Daarbij hanteert de Hoge Raad als uitgangspunt dat het Hof uitspraak doet binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld.

4.15 Ervan uitgaande dat hetzelfde geldt in het onderhavige geval waarin de heffingsambtenaar hoger beroep heeft ingesteld, is naar het oordeel van het Hof de redelijke termijn gaan lopen op het moment waarop belanghebbende van het Hof bericht heeft ontvangen dat hoger beroep is ingesteld, in casu op 7 januari 2011. Gelet op de datum van de onderhavige uitspraak heeft de hoger beroepsfase in totaal twee jaar en vier maanden in beslag genomen.

4.16 Belanghebbende heeft in zijn brief van 15 mei 2012 verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Nu uit de duur van de procedure lijkt te volgen dat de redelijke termijn is overschreden, ziet het Hof aanleiding het onderzoek te heropenen ter voorbereiding van een nadere uitspraak over een eventuele immateriële schadevergoeding. Het Hof zal de Minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen.

Slotsom

Gelet op het voorgaande is het hoger beroep gegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

– verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond; en

– heropent het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over een immateriële schadevergoeding.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2013.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 mei 2013

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.