Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-05-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4222, 13/00708

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-05-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4222, 13/00708

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
20 mei 2014
Datum publicatie
30 mei 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:4222
Formele relaties
Zaaknummer
13/00708

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Zakelijke uitgaven? Opnamen. Oninbare vorderingen?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Zittingsplaats Arnhem

nummer 13/00708

uitspraakdatum: 20 mei 2014

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] BV te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 mei 2013, nummer AWB 11/4879,

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 442.095. Daarbij is heffingsrente in rekening gebracht. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 14.911.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft, als rechtsopvolger van de rechtbank Arnhem, het beroep bij uitspraak van 23 mei 2013 ongegrond verklaard doch de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn verminderd tot € 13.420.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] namens belanghebbende en drs. [B] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door [D].

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is opgericht op 8 maart 2002. Sedert de oprichting is [A] voornoemd (hierna: [A]) directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende. Belanghebbende exploiteert een onderneming die zich richt op de inrichting van gebouwen waartoe zij leveringen en diensten verricht aan haar afnemers.

2.2

Belanghebbende had op 1 januari 2005 een vordering in rekening-courant op [A] van € 99.020, welke vordering volgens de administratie van belanghebbende dat jaar verder is toegenomen tot € 562.921. De toename is ontstaan door opnamen in contanten en overboekingen op een bankrekening van [A] tot een totaalbedrag van € 369.000,15 en betalingen door belanghebbende van bedragen ten behoeve van [A] tot een bedrag van € 94.900.

2.3

Belanghebbende heeft ultimo 2005 aan [A] een dividend uitgekeerd van netto € 562.500. De verschuldigde dividendbelasting van € 187.500 is op 30 januari 2006 door belanghebbende afgedragen. [A] heeft het netto bedrag aan dividend aangewend voor de aflossing van zijn schuld in rekening-courant. Hierdoor bedroeg de vordering van belanghebbende op [A] ultimo 2005 volgens haar jaarstukken € 421. [A] heeft het bruto bedrag aan dividend opgenomen in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2005. De dividendbelasting is verrekend met de verschuldigde inkomstenbelasting.

2.4

Ook in 2006 hebben kasopnames door [A] en bankoverschrijvingen ten gunste van een rekening van [A] plaatsgevonden ten laste van een bankrekening van belanghebbende tot een totaalbedrag van € 55.000. Deze opnames zijn als vorderingen op [A] in de boekhouding van belanghebbende verwerkt.

2.5

Op 25 juni 2006 is belanghebbende een “Overeenkomst betreffende Dienstverlening Stoffering Vloeren” aangegaan met ingang van 1 juli 2006 voor een periode van drie jaren met [E] N.V. (hierna: [E]). Deze overeenkomst is namens belanghebbende ondertekend door [A]. Namens het facilitair bedrijf van [E] hebben [F] (hierna: [F]) en [G] ondertekend.

2.6

[E] en belanghebbende hebben de in 2.5 genoemde overeenkomst op 21 juni 2007 bij vaststellingsovereenkomst beëindigd. Daarbij is een door [E] aan belanghebbende vooruitbetaald bedrag van € 251.923 verrekend met een schuld van belanghebbende aan [E] van € 27.492,16. Voor het restant heeft belanghebbende voorraden die zij ten behoeve van [E] aanhield, aan [E] overgedragen. Belanghebbende en [E] verklaren dat zij na volledige uitvoering van het in de vaststellingsovereenkomst bepaalde, geen vorderingen en/of verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van 25 juni 2006 of anderszins jegens elkaar meer hebben.

2.7

Bij overeenkomst van 4 augustus 2006 heeft belanghebbende een bedrag van € 150.000 geleend aan [F]. De lening heeft een looptijd van maximaal vijf jaren. Algehele aflossing is te allen tijde toegestaan. Omtrent aflossing en rentebetaling zijn in overleg nadere afspraken gemaakt. Op 5 augustus 2009 is de overeenkomst gewijzigd. Belanghebbende heeft de vordering op [F] in onderpand aan de Belastingdienst overgedragen ter verzekering van de betaling van haar belastingschulden.

2.8

Op 20 december 2006 heeft belanghebbende een factuur van € 103.256 van [H] te [L] voldaan, betreffende de aankoop van bedden, kasten en bedtextiel. Belanghebbende heeft met betrekking tot de levering van deze goederen aan mevrouw [I] te [M], België (hierna: [I]) op 14 januari 2007 een factuur gezonden aan [I] van € 155.000 met toepassing van het zogenoemde nultarief voor de omzetbelasting, onder vermelding van: “Delivered by your order: Beds, Textiles and curtains (…). Betalingstermijn: 14 dagen netto”. In februari, maart en april 2007 heeft belanghebbende met betrekking tot deze factuur telkens een betalingsherinnering gezonden aan [I]. De factuur is niet voldaan. Belanghebbende heeft verder geen incassomaatregelen getroffen.

2.9

De administratie van belanghebbende en – onder meer – haar aangiften voor de vennootschapsbelasting werden verzorgd door Accountantskantoor [J] BV te [N] (hierna: [J]). Op 13 juli 2007 heeft [A] het volgende aan [J] geschreven:

“(…)

Middels [X] B.V. ben ik de afgelopen jaren voornamelijk actief geweest ten behoeve van [E].

De samenwerking is in dit voorjaar verbroken en er is een regeling getroffen met [E], welke middels de vaststellingsovereenkomst, gedateerd 21 juni 2007 is vastgelegd.

In de jaren 2005 en 2006 heb ik (…) mijn contactpersoon bij [E] voorzien van liquiditeiten. Deze bedragen wens ik, nu de samenwerking met [E] is verbroken, van hem terug te ontvangen.

Ik heb de heer [F] aangesproken voor € 727.750,-, namelijk:

In 2005 en 2006 verstrekte liquiditeiten € 419.000,=

In 2005/2006 verstrekte lening(en), inclusief rente € 153.750,=

Op naam van mevrouw [I] geleverde inrichting € 155.000,=

Totaal € 727.750,=

=========

Ik verzoek u dit bedrag op te voeren als vordering van [X] B.V. op de heer [F].

Uiteraard zal ik (…) mijn vordering trachten te incasseren.

Gelet op het feit dat de heer M.J. [F] inmiddels is ontslagen en er aanzienlijke schulden zijn, verwacht ik niet al te veel response van hem.

Ik verzoek u bij het samenstellen van de jaarrekening 2006, mijn vordering voor 100 procent als oninbaar aan te merken.”

2.10

Bij drie brieven van 29 mei 2008, gericht aan [F], heeft mr. [K] als advocaat van belanghebbende gevorderd dat [F] aan haar zal voldoen de genoemde bedragen van respectievelijk € 419.000, € 150.000 en € 155.000. In de brief met betrekking tot de leveringen aan [I] is – onder meer – het volgende opgenomen:

“(…)

Mijn cliënte heeft in 2006 tot een totaalbedrag van E. 155.000,-- allerlei goederen op het voornoemde adres afgeleverd. De betreffende factuur is weliswaar ten name van miss [I] gesteld, maar het staat wel vast dat u de opdrachten voor de verrichte leveranties aan mijn cliënte hebt verleend, en dat u voor de deswege te verrichten betaling(en) verantwoordelijk en aansprakelijk bent.”

In de drie brieven is voorts de volgende passage opgenomen:

“Mijn cliënte heeft zich gerealiseerd dat het vrijwel onmogelijk is om thans het aan haar toekomende voornoemde (totaal)bedrag van u terug te bekomen. Zij ziet er daarom vanaf om thans incassomaatregelen te nemen; haars inziens rest haar momenteel niet anders. (…)”

2.11

Namens [F] heeft mr. [O], advocaat te [P], bij brief van 6 juni 2008 aan [K] erkend dat belanghebbende in 2006 een bedrag van € 150.000 heeft geleend aan [F]. Het bestaan van andere vorderingen op [F] wordt in die brief ontkend.

2.12

Op 6 november 2007 heeft belanghebbende aangifte voor de vennootschapsbelasting 2006 gedaan van een belastbare winst/belastbaar bedrag van (negatief) € 290.562. In de aangifte is in de rubriek “Overige bedrijfskosten” een bedrag van € 727.750 opgenomen wegens waardevermindering van vorderingen. Naar aanleiding van deze aangifte heeft de Inspecteur bij belanghebbende op 16 april 2010 een (deel)boekenonderzoek ingesteld.

2.13

Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de Inspecteur het belastbare bedrag voor het jaar 2006 als volgt berekend:

Volgens aangifte € 290.562 (negatief)

Rente vordering [A] € 4.907

Ten onrechte opgenomen waardevermindering vorderingen € 727.750

Vastgestelde belastbare winst/belastbaar bedrag € 442.095

In de correctie van € 727.750 is een bedrag van € 369.000 begrepen ter zake van de opnamen in 2005 (zie 2.2). Met betrekking tot deze correctie heeft de Inspecteur bij brief van 13 september 2010 aangekondigd een vergrijpboete op te leggen van 50 percent van de over dat bedrag verschuldigde belasting. Het in 2.4 genoemde bedrag aan opnamen in 2006 is tot een bedrag van € 50.000 in deze correctie begrepen.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de Inspecteur het belastbare bedrag terecht met € 727.750 heeft verhoogd. In het bijzonder is in geschil of belanghebbende de volgende bedragen in 2006 ten laste van haar belastbare winst mag brengen:

  1. De contante opnamen en bankopnamen in 2005 tot een bedrag van € 369.000

  2. De contante opnamen en bankopnamen in 2006 tot een bedrag van € 50.000

  3. De afwaardering van de aan [F] verstrekte lening met rente € 153.750

  4. De afwaardering van de vordering op [I] van € 155.000

3.2

Belanghebbende beantwoordt voormelde deelvragen bevestigend. Zij stelt zich, deels in afwijking van haar aangifte en haar beroep in eerste aanleg, in hoger beroep op het standpunt dat het bedrag van € 369.000 met toepassing van de foutenleer in 2006 in mindering op haar belastbare winst kan worden gebracht. De opnamen door [A] zijn besteed aan het betalen van steekpenningen aan [F]. Aldus is sprake van bedrijfskosten die ten onrechte zijn geboekt ten laste van de rekening courant van [A]. In plaats van een vordering in rekening-courant op [A] had op de balans een schuld aan [A] moeten worden opgenomen. Ook de opnamen in 2006 zijn besteed aan het betalen van steekpenningen. De vordering op [F] van € 153.750 moet, mede in het licht van de feiten die zich na 2006 hebben voorgedaan, ultimo 2006 als verloren worden beschouwd. Hetzelfde geldt voor de vordering op [I] van € 155.000. De levering aan [I] heeft plaatsgevonden in 2006.

3.3

De Inspecteur is de tegengestelde opvatting toegedaan en voert, in aanvulling op eerdere stukken, aan dat [F] in verband met de door belanghebbende overgedragen vordering betalingen heeft gedaan aan de Belastingdienst die in mindering zijn gebracht op de belastingschulden van belanghebbende c.s.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur, tot vermindering van de aanslag tot nihil en, naar het Hof begrijpt, tot vaststelling van een verrekenbaar verlies over 2006 van € 285.655.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing