Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3194, 14/00033

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3194, 14/00033

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
29 april 2015
Datum publicatie
22 mei 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:3194
Formele relaties
Zaaknummer
14/00033

Inhoudsindicatie

Recht van successie. Waarde van maatschapsaandeel. Liquidatiewaarde of overnamewaarde?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 14/00033

uitspraakdatum: 29 april 2015

Uitspraak van de meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 december 2013, nummer AWB 12/4799, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor ‘s-Hertogenbosch (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag in het recht van successie opgelegd voor een belaste verkrijging in het jaar 2006 van € 87.686 (hierna: de aanslag).

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 3 december 2013 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] en mr. [C] namens de Inspecteur.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

[In] 2006 is overleden [D] (hierna: erflater). Ten tijde van zijn overlijden was hij in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [E] (hierna: de echtgenote). Uit dit huwelijk zijn zes kinderen geboren, onder wie belanghebbende.

2.2

Erflater heeft bij testament, verleden op 22 augustus 2000, over zijn nalatenschap beschikt. Erflater heeft in dit testament de echtgenote en zijn zes kinderen, ieder voor 1/7 van zijn nalatenschap, tot zijn erfgenamen benoemd. Tevens heeft hij, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:1167 van het Burgerlijk Wetboek (oud) zijn nalatenschap verdeeld en daarbij alle goederen die tot zijn nalatenschap zullen blijken te behoren aan zijn echtgenote toebedeeld, zulks onder de verplichting alle schulden van zijn nalatenschap, de kosten van zijn begrafenis of crematie, de door de kinderen verschuldigde successierechten alsmede het aandeel van de kinderen in de taxatie- en boedelkosten voor haar rekening te nemen. Daartegenover krijgen de kinderen een vordering op de echtgenote ter grootte van hun erfdeel.

2.3

Erflater en de echtgenote hebben tot het overlijden van erflater in de vorm van een maatschap een agrarische bedrijf gedreven. In de maatschapsovereenkomst van 24 mei 1994 is in artikel 10 vermeld dat de maatschap onder meer eindigt door het overlijden van een maat. Tevens is in artikel 10 bepaald dat de maat die overblijft het recht heeft het bedrijf van de maatschap voort te zetten (hierna: voortzettingsbeding). De wijze waarop in geval van voortzetting de overnamesom moet worden vastgesteld is neergelegd in artikel 11 van de maatschapsovereenkomst. De echtgenote heeft na het overlijden van erflater van dit voortzettingsbeding gebruik gemaakt.

2.4

De Inspecteur heeft bij het bepalen van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap het aandeel van de echtgenote in het ondernemingsvermogen gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer, in dit geval de liquidatiewaarde. Na aftrek van de belastinglatentie bedraagt de liquidatiewaarde € 708.675. Het aandeel van erflater in het ondernemingsvermogen is, met inachtneming van hetgeen is vermeld in de maatschapsovereenkomst over de wijze waarop de overnamesom moet worden vastgesteld, gewaardeerd op € 389.478. Na aftrek van de belastinglatentie bedraagt de overnamewaarde € 340.425. De totale waarde van het tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende ondernemingsvermogen bedraagt dan € 1.049.100 waarvan de Inspecteur de helft, ofwel € 524.550 aan de nalatenschap van erflater heeft toegerekend.

2.5

In de uitspraak op bezwaar is het bezwaar afgewezen. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of, en zo ja wat de waarde is van het aandeel van de echtgenote in het ondernemingsvermogen bij het bepalen van de omvang van de nalatenschap van erflater. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat bij het bepalen van de omvang van de nalatenschap de waarde van het aandeel in het ondernemingsvermogen van de echtgenote niet relevant is. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat ook het aandeel van de echtgenote op de overnamewaarde moet worden gesteld. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist.

3.2

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag uitgaande van een nalatenschap van primair € 362.060 en subsidiair € 532.272.

3.3

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing