Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-07-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5738, 14/00139

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-07-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5738, 14/00139

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 juli 2015
Datum publicatie
14 augustus 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:5738
Formele relaties
Zaaknummer
14/00139

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Ondernemingspensioenfonds. Aftrek voorbelasting. Transitie.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 14/00139

uitspraakdatum: 28 juli 2015

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Stichting [X] (in liquidatie) te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 januari 2014, nummer AWB 13/3953, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 oktober 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 10.402.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 9 januari 2014 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , [B] en [C] , namens belanghebbende, en mr. [D] , mr. [E] en [F] , als de gemachtigden van belanghebbende. Namens de Inspecteur zijn verschenen en gehoord mr. [G] en mr. [H] .

1.7

Partijen hebben een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende, een stichting, is een ondernemingspensioenfonds in de zin van de Pensioenwet. Belanghebbende voerde tot de datum waarop zij in liquidatie is getreden (1 januari 2012) de collectieve pensioenregeling uit van het [I] -concern en een aantal vennootschappen dat voorheen tot het [I] -concern behoorde (hierna gezamenlijk te noemen: [I] c.s.), op basis van een zogenoemde uitvoeringsovereenkomst in de zin van artikel 23 van de Pensioenwet. Voor deze activiteiten is belanghebbende als ondernemer in de zin van de Wet OB aangemerkt. De activiteiten als ondernemingspensioenfonds zijn ingevolge artikel 11, lid 1, aanhef en letter k, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) vrijgesteld van omzetbelasting.

2.2

Per 31 december 2008 is belanghebbende in een situatie van onderdekking terechtgekomen. Op grond van de uitvoeringsovereenkomst tussen belanghebbende en [I] c.s. was [I] c.s. verplicht de pensioentekorten volledig aan te vullen door middel van het betalen van herstelpremies.

2.3

Bij brief van 16 maart 2009 heeft belanghebbende [I] c.s. op de hoogte gesteld van haar financiële situatie en de mogelijkheid tot het heffen van herstelpremies. Het ging om een bedrag van circa € 750 mio dat in een periode van vijf jaren betaald moest worden.

2.4

Bij brief van 17 maart 2009 heeft [I] c.s. belanghebbende medegedeeld dat zij niet in staat is de door belanghebbende gevraagde herstelpremies te betalen.

2.5

Over de hoogte van de herstelpremies is vervolgens een geschil ontstaan tussen belanghebbende en [I] c.s. Zij hebben getracht hun geschil over de betaling van de herstelpremies in onderling overleg te beëindigen door middel van mediation. Zij hebben echter geen overeenstemming bereikt en de mediation beëindigd.

2.6

Belanghebbende en [I] c.s. zijn vervolgens overeengekomen hun geschil aan arbitrage te onderwerpen.

2.7

Bij brief van 17 juni 2010 heeft [I] c.s. haar voornemen kenbaar gemaakt de collectieve pensioenregeling niet langer bij belanghebbende onder te brengen maar bij de Stichting [J] (hierna: [J] ).

2.8

Belanghebbende en [I] c.s. hebben op 1 april 2011 een zogenoemde principeovereenkomst gesloten waarin de afspraken rondom de beëindiging van het geschil over de herstelpremies en de overgang naar [J] op hoofdlijnen zijn neergelegd. Hierin is onder meer vermeld dat [I] c.s. aan belanghebbende een bedrag van in totaal € 52 mio aan herstelpremies betaalt (waarvan 1 mio rente) alsmede een afkoopsom wegens aanpassing van de uitvoeringsovereenkomst van € 59,1 mio (exclusief rente). Voorts is daarin de volgende bepaling opgenomen met betrekking tot de kosten van de overgang naar [J] :

“(…)

Artikel 8 Door [I] c.s. te vergoeden kosten

1. Belanghebbende] heeft in het kader van de overgang naar [J] kosten gemaakt en zal nog additionele kosten moeten maken om de overgang te realiseren. [I] c.s. draagt aan deze kosten onvoorwaardelijk bij voor een bedrag van € 10 miljoen. De indicatieve opbouw van de gemaakte en te maken kosten is:

 € 5 miljoen voor transitiekosten (onder meer administratie);

 € 2,5 miljoen voor liquidatiekosten (onder meer beleggingen);

 € 2,5 miljoen voor kosten van de afwikkeling van de organisatie [X] .

De betalingsverhouding tussen [I] c.s. is in artikel 1 en bijlage 1 beschreven.

2 [ Belanghebbende] zal [I] c.s. zo spoedig mogelijk na ondertekenen van deze principeovereenkomst inzage geven in de onderbouwing van deze kosten. Indien deze onderbouwing zoals weergegeven door [belanghebbende] de eisen van redelijkheid en billijkheid niet kan doorstaan heeft [I] c.s. de mogelijkheid om aanvullende toelichting te ontvangen. Vergoeding van nog te maken kosten vindt alleen plaats voor zover [I] c.s. voorafgaand toestemming heeft gegeven voor deze uitgaven. Deze toestemming zal niet op onredelijke gronden worden onthouden.

3 Bij ondertekenen van deze principeovereenkomst voldoet [I] c.s. direct nadat, conform lid 2 inzage is gegeven op hoofdlijnen voor de indicatieve opbouw van de kosten, een bedrag van € 5 miljoen.

4 Bij ondertekenen van een principeovereenkomst tussen [I] c.s., [belanghebbende] en [J] over de overgang van [belanghebbende] naar [J] , voldoet [I] c.s. de resterende € 5 miljoen.

5 Indien de overgang naar [J] pas na 2012 kan worden gerealiseerd zal opnieuw tussen [I] c.s. en [belanghebbende] worden gesproken over een bijdrage van [I] c.s. aan de kosten. (…)”

In de genoemde bijlage 1 is het volgende vermeld:

Bijlage 1 – Verhouding [I] c.s. inclusief [belanghebbende]

De verhouding tussen [I] c.s. inclusief [belanghebbende] (uitgedrukt in percentages) is gebaseerd op de verdeling van de premiegrondslagsom per 28 februari 2011.

Verhouding I. c.s. inclusief X

Onderneming Premiegrondslagsom %

K 2.429.640 1,0 %

L 3.455.552 1,5 %

M 6.880.976 2,9 %

N 29.569.812 12,6 %

X 1.864.292 0,8 %

subtotaal 44.200.272 18,8 %

I 191.385.297 81,2 %

Totaal 235.585.569 100,0 %

2.8

In vijf – nagenoeg gelijkluidende – vaststellingsovereenkomsten van 18 april 2011 (hierna: de vaststellingsovereenkomsten), gesloten met de verschillende groepen vennootschappen die bij de principeovereenkomst zijn betrokken, zijn de afspraken tussen belanghebbende en [I] c.s. verder uitgewerkt. In de considerans is onder meer het volgende vermeld:

OVERWEGENDE:

(...)

(L) [ [I] c.s.] en [belanghebbende] wensen thans het Geschil in der minne te regelen en de Procedure te beëindigen op de voorwaarden zoals in de Vaststellingsovereenkomst uiteengezet;

(N) [belanghebbende] heeft aangegeven aan deze gewenste overgang te willen meewerken, in het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en overige aanspraakgerechtigden van [belanghebbende];

(…)”

Ter zake van de herstelpremies is in de vaststellingsovereenkomsten bepaald dat [I] c.s een bedrag van € 52.001.375 is verschuldigd. Over de voorgenomen overgang van belanghebbende naar [J] is onder meer het volgende vermeld:

“(…)

9 OVERGANG NAAR [J]

9.1

Inspanningsverplichting

[Belanghebbende] en [ [I] c.s.] zullen zich inspannen zo spoedig mogelijk een overgang van [belanghebbende] naar [J] te bewerkstelligen. Deze overgang zal overdracht van het gehele vermogen van en alle aanspraken van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en overige aanspraakgerechtigden van [belanghebbende] aan [J] omvatten (de “Overgang”). De Overgang zal naar verwachting worden vormgegeven als een juridische fusie of als een collectieve waardeoverdracht.

(…)

9.4

Kosten

Op het moment dat deze Vaststellingsovereenkomst onvoorwaardelijk wordt, zullen [ [I] c.s.] gezamenlijk een bedrag van (…) aan reeds gemaakte en nog te maken kosten die verband houden met de Overgang aan [belanghebbende] vergoeden, op voorwaarde dat [belanghebbende] de samenstelling van deze kosten voldoende heeft toegelicht. Indien en voor zover [belanghebbende] additionele kosten moet maken of heeft gemaakt om de Overgang te realiseren, zullen [ [I] c.s.] gezamenlijk deze additionele kosten vergoeden met een maximum van (…). Hierbij geldt dat vergoeding van kosten die gemaakt worden na ondertekening van deze Vaststellingsovereenkomst alleen plaatsvindt voor zover [I] B.V. voorafgaand toestemming heeft gegeven voor deze uitgaven. [I] B.V. zal deze toestemming niet op onredelijke gronden onthouden. De indicatieve opbouw van de reeds gemaakte en nog te maken kosten is:

( a) (…) aan transitiekosten;

( b) (…) aan kosten voor liquidatie van beleggingen;

( c) (…) aan kosten voor liquidatie of sterke reductie van organisatie [X] (…).”

2.9

In totaal moest aan belanghebbende maximaal € 10.000.000 aan kosten worden vergoed in verband met de overgang naar [J] . De bijdrage van [I] c.s. bedroeg in totaal € 9.920.000. Het restant, te weten € 80.000, kwam voor rekening van belanghebbende zelf omdat ook een aantal van haar werknemers bij belanghebbende was verzekerd.

2.10

In overeenstemming met hetgeen is neergelegd in de vaststellingsovereenkomsten, zijn de pensioenregelingen (voor het overgrote deel) – in de vorm van een collectieve waardeoverdracht – per 1 januari 2012 overgedragen aan [J] . Deze collectieve waardeoverdracht is, overeenkomstig het verzoek daartoe van belanghebbende, door de Inspecteur aangemerkt als een overgang van een algemeenheid van goederen als bedoeld in artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) en als zodanig niet onderworpen aan de heffing van omzetbelasting.

2.11

In verband met de overdracht aan [J] (hierna ook aangeduid als: de transitie) heeft belanghebbende met ingang van het jaar 2010 kosten gemaakt. De kosten hebben enerzijds betrekking op loonkosten die zijn gemaakt door werknemers van belanghebbende (interne kosten) en anderzijds op kosten die door derden aan belanghebbende in rekening zijn gebracht (externe kosten).

2.12

Tot de stukken van het geding behoort een factuur van belanghebbende aan [I] BV van 31 januari 2012 waarop een bedrag van € 9.662.800 (inclusief € 1.542.800 aan omzetbelasting) in rekening wordt gebracht met als omschrijving “Vergoeding van transitiekosten conform vaststellingsovereenkomst”. Aan de overige groepen van vennootschappen zijn facturen met dezelfde omschrijvingen uitgereikt. In totaal heeft belanghebbende € 11.804.800 (€ 9.920.000, vermeerderd met € 1.884.800 omzetbelasting) aan [I] c.s. in rekening gebracht. [I] c.s. heeft – voor zover de betreffende rechtspersonen belaste prestaties verrichten – deze omzetbelasting met instemming van de Inspecteur in aftrek gebracht, ook als later blijkt dat sprake is van omzetbelasting in de zin van artikel 37 van de Wet OB.

2.13

In het vierde kwartaal 2012 is aan belanghebbende een bedrag aan transitiekosten in rekening gebracht van in totaal € 503.382. Daarover is € 102.694 aan omzetbelasting berekend, welk bedrag belanghebbende niet op haar aangifte in aftrek heeft gebracht.

2.14

De Rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep uitsluitend ziet op de naheffingsaanslag, dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat belanghebbende feiten en omstandigheden aandraagt die tot het oordeel kunnen leiden dat sprake is van belaste prestaties, dat belanghebbende niet in die bewijslast is geslaagd, dat belanghebbende evenmin optreedt als commissionair en dat de Inspecteur de aftrek van voorbelasting terecht heeft geweigerd.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing