Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-08-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6958, 15/01483

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-08-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6958, 15/01483

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30 augustus 2016
Datum publicatie
31 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:6958
Formele relaties
Zaaknummer
15/01483

Inhoudsindicatie

Grenzen van de redelijkheid worden niet overschreden ingeval de aan een vakantieboerderij grenzende woning tot het ondernemingsvermogen wordt gerekend.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummer 15/01483

uitspraakdatum: 30 augustus 2016

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de erven [X] te [Z] (hierna: belanghebbenden)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 oktober 2015, nummer LEE 14/5469, in het geding tussen belanghebbenden en

de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en Kleinbedrijf Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan [X] is op 14 maart 2014 voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna te noemen: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 249.151 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.898. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 5.343.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur op 10 december 2014 bij uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 236.603 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd tot € 5.040.

1.3

Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 13 oktober 2015 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbenden, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] .

1.7

De gemachtigde van belanghebbenden heeft een pleitnota overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Erflater [X] (hierna te noemen: [X] ), geboren [in] 1941 en overleden [in] 2014, heeft in de jaren 1963 LJN en1964 een boerderij met woonhuis, gelegen aan de [a-straat] 5A te [Z] , overgenomen met het doel de boerderij te gebruiken voor de uitoefening van een veehouderij. In 1965 is het toenmalige woonhuis afgebroken en is op dezelfde plaats een nieuw, bijna identiek, woonhuis tegen de bestaande schuur aangebouwd (hierna: het woonhuis). [X] heeft tezamen met zijn echtgenote het woonhuis tot aan zijn overlijden bewoond.

2.2

In 1971 is [X] , naast de exploitatie van de hiervoor vermelde veehouderij, gestart met de exploitatie van een vakantieboerderij. In 1988 heeft [X] de veehouderij beëindigd. De exploitatie van de vakantieboerderij heeft hij voortgezet.

2.3

De benedenverdieping van het woonhuis bestond uit een woonkamer, hal, eetkeuken, sluis/spoelruimte en toiletruimte. In het jaar 2000 is een ruimte, die in gebruik was bij de broer van [X] , bij de eetkeuken betrokken. De ruimte achter de sluis/spoelruimte (hierna te noemen: de bedrijfsruimte) was in de jaren 1971 tot en met 1987 in gebruik als veehouderij respectievelijk vakantieboerderij. In 1988 is de bedrijfsruimte geheel verbouwd tot vakantieboerderij. In de sluis/spoelruimte zit een tussendeur naar de bedrijfsruimte. De bedrijfsruimte heeft voorts een eigen ingang en beschikt over afzonderlijke energiemeters. De administratie van de vakantieboerderij werd gedaan door de echtgenote van [X] in het woonhuis. In de bedrijfsruimte is geen kantoorruimte aanwezig.

2.4

De boerderij met woonhuis is sinds de jaren 1963 LJN en1964 in de jaarstukken steeds als ondernemingsvermogen geëtiketteerd.

2.5

Zowel in het jaar 2000, naar aanleiding van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001, als in het jaar 2006 heeft de Inspecteur [X] de mogelijkheid geboden om de hiervoor - onder bij 2.4 - bedoelde vermogensetikettering voor wat betreft het woonhuis te herzien. [X] toenmalige gemachtigde heeft destijds uitdrukkelijk meegedeeld dat [X] het woonhuis tot zijn ondernemingsvermogen wenste te blijven rekenen. In een schrijven van 14 december 2006 schrijft hij onder meer: “Door deze brief delen wij u namens de heer W.N. [X] (..) mede dat genoemde cliënten verder geen gebruik wensen te maken van de in de genoemde werkafspraak gemaakte mogelijkheid om de bedrijfswoning met ondergrond te etiketteren als privé vermogen. De agrarische bedrijfswoning met bijbehorende ondergrond zal derhalve deel blijven uitmaken van het ondernemingsvermogen.”.

2.6

Op 15 september 2010 heeft de Inspecteur bij [X] een boekenonderzoek ingesteld. In het hiervan opgemaakte controlerapport heeft de Inspecteur meegedeeld dat hij de exploitatie van de vakantieboerderij (verhuur van de groepsaccommodatie) wegens jarenlange negatieve resultaten met ingang van 1 januari 2011 voor de heffing van IB/PVV niet meer als een bron van inkomen zal aanmerken. Dit brengt volgens de Inspecteur mee dat per 31 december 2010 moet worden afgerekend over de stille reserves van de onderneming.

2.7

Bij brief van 4 oktober 2011 heeft [X] gemachtigde de Inspecteur in reactie op het controlerapport meegedeeld dat hij van mening is dat de vakantieboerderij ook ná 1 januari 2011 nog steeds een bron van inkomen vormt. Daarnaast heeft hij meegedeeld dat het woonhuis vanaf de aankoop verplicht privévermogen is geweest en daarom in de jaarstukken steeds onjuist is geëtiketteerd en dat met toepassing van de foutenleer deze onjuiste etikettering dient te worden hersteld in het oudst openstaande jaar.

2.8

[X] gemachtigde heeft op basis van de hiervoor – onder 2.7 - vermelde standpunten aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 gedaan. In het kader van de foutenleer heeft [X] gemachtigde het woonhuis tegen de kostprijs naar het privévermogen overgebracht en de in het woonhuis aanwezige stille reserve ter grootte van de in de loop der jaren op het woonhuis gepleegde afschrijvingen in de winst voor het jaar 2010 begrepen. Deze stille reserve bedroeg volgens [X] gemachtigde € 26.490.

2.9

De Inspecteur heeft aan [X] een aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 opgelegd, waarbij hij bij het bepalen van [X] winst uit onderneming, in afwijking van de aangifte, is uitgegaan van zijn hiervoor – onder 2.6 - vermelde standpunt. De Inspecteur heeft de stakingswinst, bestaande uit de in de boerderij met woonhuis aanwezige stille reserve, als volgt berekend:

Waarde boerderij met woonhuis volgens taxatie € 350.000

Waarde woongedeelte volgens aangifte € 79.000 -/-

€ 271.000

Waarde bewoond woongedeelte 69% van € 79.000 € 54.510

€ 325.510

Boekwaarde € 52.698 -/-

Boekwinst boerderij met woonhuis € 272.812

2.10

Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur vastgehouden aan zijn hiervoor – onder 2.6 - vermelde standpunt. De stakingswinst heeft de Inspecteur nader vastgesteld op:

Waarde boerderij met woonhuis volgens taxatie € 350.000

Waarde woonhuis volgens aangifte € 125.000 -/-

€ 225.000

Waarde bewoond woongedeelte 69% van € 125.000 € 86.250

€ 311.250

Boekwaarde € 52.698 -/-

Boekwinst boerderij met woonhuis € 258.552

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is uitsluitend of het woonhuis vanaf 1988, na de beëindiging van de veehouderij, verplicht privévermogen was. Dat de exploitatie van de vakantieboerderij vanaf 1 januari 2011 geen bron van inkomen meer vormde, is tussen partijen niet meer in geschil.

3.2

Belanghebbenden beantwoorden deze vraag bevestigend en concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de bestreden aanslag tot een opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 192.163.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 - vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Bij een bevestigende beantwoording van deze vraag dient, naar partijen eenparig ter zitting van het Hof hebben herhaald, het woonhuis door toepassing van de foutenleer met ingang van het jaar 2010 naar [X] privévermogen te worden overgebracht, waarbij de in de voorgaande jaren in aanmerking genomen afschrijvingskosten tot een bedrag van € 26.490 tot de winst van het jaar 2010 dienen te worden gerekend. Bij de staking van de onderneming in 2010 behoeft dan niet te worden afgerekend over de in het woonhuis aanwezige stille reserve.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing