Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-09-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7233, 15/00915

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-09-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7233, 15/00915

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
6 september 2016
Datum publicatie
16 september 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:7233
Zaaknummer
15/00915

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardering perceel met woning. Gemeente slaagt in bewijslast. Verzoek immateriëleschadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/00915

uitspraakdatum: 6 september 2016

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Woudenberg (hierna: de heffingsambtenaar)

en het incidentele hoger beroep van

de erfgename van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 mei 2015, nummer UTR 14/888, in het geding tussen de heffingsambtenaar en belanghebbende

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij op één biljet verenigde beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) van 28 februari 2013, de waarde van de onroerende zaken [a-straat] 1 te [Z] en [a-straat] 0 SCH2 te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2012 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2013 vastgesteld op € 408.000, respectievelijk € 6.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn aan de heer [X] (hierna: erflater) ter zake van de eigendom van deze onroerende zaken aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd.

1.2

Op het bezwaar, gericht tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB ter zake van de onroerende zaak [a-straat] 1, heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en – naar het Hof begrijpt – de aanslag gehandhaafd.

1.3

Erflater is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). In beroep heeft hij tevens bezwaren aangevoerd met betrekking tot de waardering van de onroerende zaak [a-straat] 0 SCH2. Op 23 juni 2014 is erflater overleden. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 20 mei 2015 het beroep voor zover het is gericht tegen de vastgestelde waarde van [a-straat] 0 SCH2 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor zover het is gericht tegen de vastgestelde waarde van [a-straat] 1 gegrond verklaard en deze verminderd tot € 387.000 Verder heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een vergoeding aan belanghebbende van € 500 in verband met door belanghebbende geleden immateriële schade.

1.4

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft tevens bij afzonderlijk geschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft, na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, het incidentele hoger beroep van belanghebbende niet beantwoord.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [B] (taxateur), en [C] , als de gemachtigde van belanghebbende.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Erflater is in 2013 eigenaar van de onroerende zaak [a-straat] 1 te [Z] . De onroerende zaak is gelegen aan de rand van de bebouwde kom van [Z] en bestaat uit twee percelen grond, kadastraal bekend gemeente [Z] sectie [Y] nummers 41 en 42, met een totale oppervlakte van 10.615 m2. Op perceel H41 ligt een in 1915 gebouwde vrijstaande woning, met een bruto inhoud van 360 m3, een aangebouwde schuur van 16 m2 en een vrijstaande schuur van 50 m2. Bij de woning behoort een stuk grond van 1.142 m2, dat onder meer wordt gebruikt als standplaats voor het transportbedrijf van belanghebbende. Aangrenzend hieraan ligt een stuk grond van 300 m2 dat in gebruik is als moestuin. Voor het overige bestaat het perceel H41, evenals het perceel H42, uit grasland.

2.2

Erflater is in 2013 eveneens eigenaar van de twee naastgelegen percelen grond, kadastraal bekend gemeente [Z] , sectie [Y] nummers 43 en 44, met een totale oppervlakte van 15.850 m2. Afgezien van een op perceel H44 gelegen schuur van 40 m2 met 80 m2 bijbehorende grond ( [a-straat] 0 SCH2; hierna ook: de schuur), bestaan de percelen uit grasland.

2.3

Erflater is in 2013 gebruiker van de op perceel H41 gelegen woning met erf en schuren en van de moestuin. Hij is dan tevens gebruiker van de op perceel H44 gelegen schuur. De in totaal circa 2,5 hectare grasland zijn in gebruik gegeven aan [D] te [E] als weiland voor vee. De weilanden zijn aangemerkt als ten behoeve van de landbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond. De waarde ervan is bij de waardebepaling in het kader van de wet WOZ buiten aanmerking gelaten (artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken, hierna: de cultuurgrondvrijstelling).

2.4

De heffingsambtenaar heeft bij op één biljet verenigde beschikkingen op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaken [a-straat] 1 te [Z] en [a-straat] 0 SCH2 te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2012 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2013 vastgesteld op € 408.000, respectievelijk € 6.000. Bij uitspraak op bezwaar van 11 februari 2014 heeft de heffingsambtenaar het namens erflater ingestelde bezwaar tegen de beschikking en de aanslag met betrekking tot het object [a-straat] 1, ongegrond verklaard.

2.5

Bij brief van 13 februari 2014 heeft erflater beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Naar aanleiding daarvan heeft de taxateur medio juni 2014 contact opgenomen met de gemachtigde van erflater. Erflater was echter inmiddels ernstig ziek, en is daarna op 23 juni 2014 overleden. Bij afzonderlijke brieven van 19 augustus 2014 hebben partijen de Rechtbank over de nieuw ontstane situatie geïnformeerd en daarbij om uitstel van de mondelinge behandeling van de zaak verzocht. De gemachtigde schrijft over de zaak met kenmerk UTR 14/888 onder meer:

“Hierbij verzoek ik u bovenstaande procedure aan te houden. Partijen trachten de zaak in der minne te regelen. Echter heeft verweerder nog enige tijd nodig i.vm. taxatie van het desbetreffende object.

Ik verzoek u dan ook de zitting van 26 augustus a.s. uit te stellen en op een nieuwe datum vast te stellen.”

2.6

De Rechtbank heeft het verzoek van partijen bij brief van 20 augustus 2014 toegewezen en de behandeling van het beroep op de zitting van 26 augustus 2014 uitgesteld. Eveneens bij brief van 20 augustus 2014 heeft de Rechtbank aan de gemachtigde – onder meer – als volgt geschreven:

“Ik heb kennis genomen van het overlijden van [X] . Het is nu aan de erfgenamen om te beslissen of het beroep wordt ingetrokken of zal worden voortgezet.

Om te kunnen beoordelen wie de erfgenamen zijn en wie er bevoegd is om namens de erfgenamen op te treden, verzoek ik u een notariële verklaring van erfrecht aan de rechtbank toe te sturen.”

Per fax van 10 oktober 2014 heeft de gemachtigde aan de Rechtbank de verklaring met betrekking tot de voortzetting van het beroep, een kopie van de notariële akte van erfrecht en een nieuwe op zijn naam gestelde machtiging doen toekomen.

2.7

Het Hof heeft in zijn uitspraak van 15 april 2014, nr. 13/00239, ECLI:NL:GHARL:2014:3089, met betrekking tot de waardevaststelling voor het kalenderjaar 2012, ten aanzien van de afbakening van de objecten [a-straat] 1 en [a-straat] 0 SCH2 als volgt overwogen:

“4.4 Tot de stukken behoort een in het kader van de Regeling landbouwgrond en natuurterrein Meststoffenwet afgegeven Grondgebruikersverklaring, gedateerd 14 maart 2009, waarin belanghebbende en [D] , [b-straat] 31 te [E] , verklaren dat belanghebbende in het jaar 2009 2,5 hectare van de kadastrale percelen H41 tot en met H44 aan [D] in gebruik heeft gegeven. Voorts heeft [D] op 4 november 2013 schriftelijk verklaard dat hij zijn vee in de weilanden van belanghebbende laat grazen en dat daarvoor geen pacht- of huurcontract is afgesloten. Tussen partijen is niet in geschil dat [D] in het onderhavige jaar de weilanden op overeenkomstige wijze gebruikte. Hieruit volgt naar het oordeel van het Hof dat de weilanden, wat er zij van (mede)gebruik daarvan door belanghebbende, in ieder geval (mede) bij de heer [D] in gebruik waren en dat deze om die reden niet als één onroerende zaak kunnen worden aangemerkt met de op perceel H41 gelegen woning met aanhorigheden die uitsluitend door belanghebbende wordt gebruikt.

4.5

Naar het oordeel van het Hof brengt verder de omstandigheid dat de op perceel H41 gelegen woning met aanhorigheden en de op perceel H44 gelegen schuur beide bij belanghebbende in gebruik zijn, niet mee dat deze naar omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen. De afstand tussen de woning en de verderop in het weiland gelegen schuur is dermate groot dat zij op het oog niet zonder meer bij elkaar horen. De wijze van gebruik van woning en de schuur geeft daar evenmin aanleiding toe. Het Hof ziet derhalve geen reden voor uitbreiding van het object [a-straat] 1 met de schuur.”

2.8

In 2014 is de onroerende zaak verkocht aan een derde.

2.9

In navolging van de bovenvermelde uitspraak van het Hof (2.7) heeft de Rechtbank in haar uitspraak van 20 mei 2015, het object [a-straat] 1 voor het onderhavige jaar afgebakend als volgt: een vrijstaande woning met een bruto inhoud van 360 m3, een aangebouwde schuur van 16 m2, een vrijstaande schuur van 50 m2 en een stuk grond van 1.442 m2.

2.10

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover dat is gericht tegen het object [a-straat] 1, dat object opnieuw afgebakend (2.9) en de vastgestelde waarde verminderd tot € 387.000. Tevens heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een vergoeding aan belanghebbende van € 500 in verband met door belanghebbende geleden immateriële schade in verband met het overschrijden van de redelijke termijn.

2.11

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In hoger beroep is in geschil de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 1 te [Z] (hierna: de onroerende zaak) voor het jaar 2013, per waardepeildatum 1 januari 2012. De objectafbakening voor het onderhavige jaar is, na de uitspraak van de Rechtbank, tussen partijen niet meer in geschil. Verder is nog in geschil of de redelijke termijn voor het doen van uitspraak in de bezwaar- en beroepsfase is overschreden.

3.2

De heffingsambtenaar stelt dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak in de beschikking van 28 februari 2013 (€ 408.000), niet te hoog werd vastgesteld en dat de Rechtbank deze derhalve ten onrechte heeft verminderd tot € 387.000. Verder heeft de Rechtbank – aldus de heffingsambtenaar – hem ten onrechte veroordeeld tot het betalen van een vergoeding in verband met het overschrijden van de redelijke termijn.

3.3

Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft overgelegd, dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum verder verminderd dient te worden tot € 350.000 en dat de vergoeding voor geleden immateriële schade terecht aan belanghebbende werd toegekend.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.

3.6

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vaststelling van de WOZ-waarde op waardepeildatum op een bedrag van € 350.000, en – naar het Hof begrijpt – tot overeenkomstige vermindering van de aanslag OZB.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing