Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-01-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:119, 15/01331

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-01-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:119, 15/01331

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
11 januari 2017
Datum publicatie
16 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:119
Formele relaties
Zaaknummer
15/01331

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft geen fiscale rechtsingang tegen de door de Ontvanger in rekening gebrachte invorderingsrente.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

Nummer 15/01331

uitspraakdatum: 11 januari 2017

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2015, nummer LEE AWB 13/2819, in het geding tussen belanghebbende en

de ontvanger van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Ontvanger).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is met dagtekening 1 juli 2005 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2002 opgelegd ten bedrage van € 25.118. Tegelijk met dit besluit is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van € 12.559 en is bij beschikking een bedrag van € 2.191 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2

Belanghebbende heeft bij brief van 26 september 2013 tegen de aan hem in verband met voornoemde navorderingsaanslag in rekening gebrachte invorderingsrente beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 september 2015 gegrond verklaard, de uitspraak van de Ontvanger vernietigd, beslist dat de Ontvanger € 14 teveel aan invorderingsrente heeft berekend, beslist dat een bedrag aan invorderingsrente van € 14 aan belanghebbende dient te worden terugbetaald, de Minister veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan belanghebbende van € 500, de Ontvanger opgedragen het betaalde griffierecht van € 44 aan belanghebbende te vergoeden en de Ontvanger veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 11,80.

1.3

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.4

Belanghebbende heeft op 11 maart 2016 respectievelijk 29 maart 2016 een nader stuk ingediend. De Ontvanger heeft daarop bij schrijven van 10 juni 2016 geantwoord.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede mr. [A] namens de Ontvanger, bijgestaan door [B] .

1.7

Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende heeft tegen de in het procesverloop vermelde navorderingsaanslag en beschikkingen (1.1) rechtsmiddelen aangewend.

2.2

Bij brief van 8 juli 2010 heeft de Ontvanger belanghebbende met betrekking tot de in 2.1 vermelde navorderingsaanslag en beschikkingen uitstel van betaling verleend. In deze brief is vermeld dat bij betaling na afloop van de enige of laatste betaaltermijn rente is verschuldigd.

2.3

Bij beschikking van 23 augustus 2012 is de navorderingsaanslag ambtshalve verminderd en is de boete verminderd tot nihil.

2.4

Belanghebbende heeft op de belastingschuld inclusief kosten een bedrag van € 39.881 in gedeelten betaald. Hij heeft als eerste betaling, door de Ontvanger ontvangen op 17 april 2012, een bedrag van € 25.000 betaald.

2.5

Belanghebbende heeft op 19 april 2012 een acceptgiro ontvangen waarop een nog openstaand bedrag van € 19.977 is vermeld. Naar aanleiding van deze acceptgiro heeft belanghebbende bij brief van 19 mei 2012 de Ontvanger geschreven dat het nog openstaande bedrag volgens belanghebbende € 14.881 is.

2.6

Naar aanleiding van de in 2.5 genoemde brief van belanghebbende heeft de Ontvanger belanghebbende bij brief van 6 juli 2012 onder meer het volgende geschreven:

Uw betaling ad € 25.000,00 is op 17 april 2012 door de Belastingdienst ontvangen en is als volgt afgeboekt:

Belasting/boete/heffingsrente € 19.891,00

Kosten € 13,00

Invorderingsrente € 5.096,00 periode 02-08-2005 tot 17 april 2012

Zoals op het aanslagbiljet en ook de aan u toegezonden uitstelbeschikking staat is er na afloop van de enige of laatste betalingstermijn van een aanslag rente verschuldigd. Het maakt daarbij niet uit of uitstel van betaling is verkregen.”

2.7

Belanghebbende heeft in de periode oktober 2012 tot en met april 2013 diverse acceptgiro’s ontvangen ter zake van de onder 2.4 vermelde belastingschuld. Op deze acceptgiro’s worden de openstaande bedragen niet nader uitgesplitst in belasting en invorderingsrente. De achterzijden van de acceptgiro’s zijn blanco.

2.8

Bij brief van 18 februari 2013 heeft de Ontvanger de brieven van belanghebbende gedagtekend 5 september 2012 respectievelijk 1 februari 2013 beantwoord. In deze brief heeft de Ontvanger onder meer een overzicht van de verwerking van betalingen gegeven.

2.9

Belanghebbende heeft de in 2.8 vermelde brief bij brief van 6 maart 2013, ontvangen door de Ontvanger op 7 maart 2013, beantwoord. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

“ 5. Betalingsoverzicht

Voldaan

Iw

rente

kosten

Restant schuld

Totale schuld 39.868

16-04-2012

25.000

5.096

13

19.977

23-08-2012 (boete)

12.559

-

-

7.418

19-10-2012

159

57

-

7.259

24-01-2013

7.259

1.564

-

1.564

24-02-2013

1.564

1.564

-

0

In de periode 19-10-2012 tot 24-01-2013 bedroeg de restant schuld € 7.259

Onder wijziging naar punt 3 en de methodiek van toerekening van betaling kon er op 19-10-2012 geen restant invorderingsrente meer zijn. Globaal berekent, dient er tussen 19-10-2012 en 24-01-2013 3 maanden rente te worden berekend. Uitgaande van een rentepercentage van 3 procent kom ik uit op een bedrag van € 55,- Er is echter € 1564,- in rekening gebracht. Dit kan niet juist zijn.”

2.10

Bij brief van 24 mei 2013 heeft belanghebbende de Ontvanger onder meer het volgende geschreven:

Aanvraag tot het geven van een beschikking ex. artikel 4:1 Awb

(…)

De fiscaaljuridische consequentie is mijn inziens dat de door mij verrichte betalingen in zijn geheel als aflossing van de hoofdschuld moeten worden beschouwd en niet als invorderingsrente mogen worden verrekend.

Het betreft:

16-04-2012

€ 25.000,-

(door mij betaald)

19-10-2012

€ 216,-

(vergoede griffierechten)

24-1-2013

€ 7.259,-

(door mij betaald)

24-2-2013

€ 1.564,-

(door mij betaald)

Totaal

€ 34.039,-

Hoofdsom

€ 27.309,-

Teveel betaald

€ 6.730,-

(exclusief rentevergoeding)

Als algemene rechtsregel heeft te gelden dat hetgeen onverschuldigd is betaald, kan worden teruggevorderd.

Het bedrag ad € 6.730,- exclusief vergoedingsrente wordt door mij per direct als onverschuldigd betaald teruggevorderd.”

2.11

De Ontvanger heeft hierop belanghebbende bij brief van 14 augustus 2013 geantwoord. Daarin heeft de Ontvanger – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:

“De ontvanger heeft terecht op de voet van de Invorderingswet 1990 aan u invorderingsrente – en tot de juiste bedragen – in rekening gebracht. Er is dus geen enkele reden die bedragen alsnog af te boeken op de hoofdsom. Die bedragen zijn niet onverschuldigd betaald, zodat er ook geen reden is die bedragen of een gedeelte daarvan als zijnde onverschuldigd betaald aan u terug te betalen.”

2.12

Belanghebbende heeft de bij 2.11 vermelde brief als beschikking aangemerkt. Bij brief van 26 augustus 2013 gericht aan de Belastingdienst Noord, ter attentie van de Ontvanger, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze beschikking van 14 augustus 2013.

2.13

Bij brief van 17 september 2013 heeft de Ontvanger zich onder meer op het standpunt gesteld dat de brief van 14 augustus 2013 (2.12) niet een voor bezwaar vatbare beschikking is en dat belanghebbendes brief van 26 augustus 2013 niet wordt aangemerkt als een bezwaarschrift.

2.14

Bij brief van 26 september 2013 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de brief van 17 september 2013. In het beroepschrift vermeldt hij onder andere:

"(…) - voor recht te verklaren dat het teveel betaalde bedrag ad € 6.730,- excl. vergoedingsrente vanaf de dag van inhouding als onverschuldigd betaalt, dient te worden terug betaald."

2.15

Bij brief van 18 augustus 2014 heeft belanghebbende zijn standpunt gewijzigd. Hij vordert primair een betaling van de Ontvanger van een bedrag ad € 7.056.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

Partijen houdt verdeeld of de Ontvanger een of meer beschikkingen op de voet van artikel 30, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) heeft genomen, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, zoals belanghebbende stelt en de Ontvanger bestrijdt.

3.2

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3

Belanghebbende concludeert tot ontvankelijkverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en te gelasten dat een bedrag van € 7.056 dan wel € 6.730, beide exclusief rente, wordt terugbetaald. Voorts verzoekt belanghebbende een bedrag aan immateriële schadevergoeding van primair € 1.500, subsidiair € 1.000 dan wel meer subsidiair € 500, exclusief rente.

3.4

De Ontvanger concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, subsidiair tot ongegrondverklaring.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing