Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-10-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8966, 17/00292

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-10-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8966, 17/00292

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 oktober 2017
Datum publicatie
20 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:8966
Formele relaties
Zaaknummer
17/00292

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Box 3. 2014. Rendement op spaarsaldi. Forfaitaire rendementsheffing is op regelniveau niet in strijd met Europees eigendomsrecht.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 17/00292

uitspraakdatum: 17 oktober 2017

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 januari 2017, nummer LEE 16/783, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.120 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.987.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 december 2015 de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 19 januari 2017 het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft bij brief van 1 maart 2017, ingekomen bij het Hof op 2 maart 2017, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2017 te Arnhem. De zaken met de nummers 17/00292, 17/00498 en 17/00499 zijn gezamenlijk behandeld. Het Hof heeft met instemming van partijen bepaald dat de zitting openbaar is. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [A] van de [B] , bijgestaan door drs. [C] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [D] en mr. [E] .

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

2.1.

Tot de grondslag voor de vermogensrendementsheffing voor het jaar 2014 van belanghebbende en zijn echtgenote behoren bezittingen, uitsluitend bestaande uit bank- en spaartegoeden, met een waarde van in totaal € 191.627. Rekening houdend met het heffingvrije vermogen van € 42.278 bedraagt de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen € 149.349 De helft daarvan, ofwel € 74.675, is bij belanghebbende in aanmerking genomen, de andere helft bij zijn echtgenote.

2.2.

Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende bedraagt 4 percent van € 74.675, ofwel € 2.987. De daarover verschuldigde inkomstenbelasting (30 percent) bedraagt € 896.

2.3.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in 2014 over de bank- en spaartegoeden een rente genoten van € 1.911.

2.4.

Bij besluit van 26 juni 2015, nr. BLKB2015/903M, Stcrt. 2015, 18400, heeft de staatssecretaris van Financiën bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting waarin uitsluitend de hierna te noemen rechtsvraag aan de orde is, aangewezen als massaal bezwaar als bedoeld in artikel 25a Algemene wet inzake rijksbelastingen. In het besluit is de volgende rechtsvraag geformuleerd:

“Is de vermogensrendementsheffing zoals vastgelegd in artikel 5.2, eerste lid van de Wet IB 2001, op spaarsaldi naar haar aard in strijd met artikel 1, eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), zonder dat in geschil is of sprake is van een schending van de fair balance op grond van een individuele en excessieve last?”

2.5.

Bij kennisgeving van 6 juni 2016, nr. BLKB2016/425, Stcrt. 2016, 31329, heeft de staatssecretaris van Financiën medegedeeld dat de onderhavige zaak (tezamen met vijf andere zaken) is geselecteerd om te worden voorgelegd aan de belastingrechter.

2.6.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de forfaitaire rendementsheffing van box 3 slechts dan in strijd komt met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP) als het rendement op risico-arme beleggingen voor particuliere beleggers over een periode van ten minste tien aaneengesloten jaren, lager is geweest dan vier percent per jaar. Bovendien moeten de belastingplichtigen worden geconfronteerd met een buitensporig zware last. Volgens de Rechtbank heeft belanghebbende in dit geval niet aannemelijk gemaakt dat eind 2013 over de gehele breedte van het palet aan risico-arme beleggingen een langjarig rendement van vier percent per jaar niet meer haalbaar is.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de forfaitaire rendementsheffing van box 3 (op regelniveau) in strijd is met artikel 1 EP. Tussen partijen staat uitdrukkelijk niet de vraag ter discussie of in belanghebbendes individuele geval sprake is van een buitensporige last.

3.2.

Belanghebbende betoogt dat op spaarsaldi het door de wetgever veronderstelde rendement van vier percent niet meer haalbaar is en dat belastingplichtigen, mede gelet op het toepasselijke tarief, daardoor worden geconfronteerd met een buitensporig zware last. Gelet daarop is de forfaitaire rendementsheffing op regelniveau in strijd met artikel 1 EP, aldus belanghebbende. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.120 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen dat gelijk is aan het reëel behaalde rendement over de spaarsaldi na inflatiecorrectie. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Overwegingen

5 Proceskosten

6 Beslissing