Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-05-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4324, 15/00908
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-05-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4324, 15/00908
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 1 mei 2018
- Datum publicatie
- 18 mei 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:4324
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:3462, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 15/00908
Inhoudsindicatie
BPM. Invoer gebruikte auto. Naheffing. Schending verdedigingsbeginsel? Proceskosten. Immateriële schadevergoeding.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 15/00908
uitspraakdatum: 1 mei 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 2 juni 2015, nummer AWB 12/2885 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
en
de Staat der Nederlanden (Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Staat)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft met dagtekening 13 augustus 2010 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd ten bedrage van € 2.286. Bij gelijktijdig genomen beschikking is aan belanghebbende een boete opgelegd van € 1.143.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 8 mei 2012 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 juni 2015 het beroep gegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 29 juni 2015 een hogerberoepschrift ingediend. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] en [B] als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede – namens de Inspecteur – [C] en [D] .
Ter zitting van het Hof zijn gelijktijdig de zaken behandeld met de hierna te noemen zaaknummers van het Hof: 15/01321 tot en met 15/01327, 15/01510, 15/00908, 15/01514. 15/01515, 15/01516, 15/01522, 15/01512 en 15/01513.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende bezit een personenauto, merk Jaguar, type X-type, 2.0D, met het Spaanse kenteken [0000YYY] (hierna: de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 10 februari 2004. De netto catalogusprijs van de auto bij de eerste tenaamstelling bedroeg € 21.188. De kilometerstand stond op 3 maart 2010 op 125.000.
De auto is eigendom van belanghebbende en staat op zijn naam geregistreerd in het Spaanse kentekenregister, waarin voor zover hier van belang staat vermeld het vakantieadres van belanghebbende: [a-straat] [E] .
Belanghebbende heeft zijn hoofdverblijf in Nederland, in de gemeente Utrecht. Hij exploiteert in Nederland een onderneming op het gebied van handel in gebruikte auto’s, waaronder auto’s die vanuit het buitenland door belanghebbende zijn ingevoerd.
Belanghebbende is [in] 2010 tijdens een verkeerscontrole op de [b-straat] te [Z] door de Politie Noord District Utrecht Stad Wijkpolitie als bestuurder van de auto staande gehouden. Door de politie is, aldus het tot de gedingstukken behorende rapport, het volgende vastgesteld:
“(…) Tijdens deze controle werd betrokkene [X] gecontroleerd in een personenauto voorzien van een Spaans kenteken ( [0000YYY] ) Hij was de bestuurder en gaf aan de eigenaar van het voertuig te zijn. Hij was voor een dag in Nederland en verbleef verder in Spanje. Deze informatie vastgelegd en een mailtje gestuurd naar de belastingdienst.”
Bij brief van 2 juli 2010 heeft de Inspecteur een kennisgeving naheffingsaanslag BPM en vergrijpboete doen toekomen aan belanghebbende. Daarbij is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na dagtekening van de kennisgeving zijn zienswijze te geven tegen het voorgenomen besluit om een naheffingsaanslag met boete op te leggen.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 juli 2010 schriftelijk gereageerd op de kennisgeving en het volgende gesteld:
“(…) De auto waar het over gaat staat het hele jaar in Spanje alleen op 2 maart jl ben ik met de auto naar Nederland gekomen om 10 maart weer naar Spanje te gaan. Ik ben met de auto gekomen omdat ik spullen mee terug moest nemen naar Spanje. De auto is ook in Spanje verzekerd. Ik wil alles graag in persoonlijk gesprek toelichten en hoop dan snel een afspraak met u te kunnen maken.”
Op 14 juli 2010 heeft belanghebbende telefonisch contact gehad met de Inspecteur en zijn standpunt mondeling nader toegelicht. De Inspecteur heeft in hetgeen belanghebbende te dezen heeft aangevoerd geen aanleiding gezien zijn standpunt ter zake van de naheffingsaanslag en de boete te herzien.
De Inspecteur heeft met dagtekening 13 augustus 2010 aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag in de BPM opgelegd ten bedrage van € 2.286. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft hij een boete aan belanghebbende opgelegd van € 1.143.
Belanghebbende heeft op 9 september 2010 tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. Belanghebbende werd en wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden BPM-zaken.
Voor de motivering van het bezwaarschrift heeft belanghebbendes gemachtigde op diens verzoek uitstel gekregen tot 1 november 2010. De motivering van het bezwaarschrift is door de Inspecteur ontvangen op 11 oktober 2010.
Bij brief van 16 november 2011 heeft de Inspecteur zijn voornemen om het bezwaar af te wijzen aangekondigd en belanghebbende en diens gemachtigde in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van de mogelijkheid om te worden gehoord.
Bij brief van 6 december 2011, ontvangen door de Inspecteur op 8 december 2011, heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat hij niet in persoon wenst te worden gehoord.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 8 mei 2012 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 juni 2015 het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 1.838 en de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 781. Daarnaast heeft de Rechtbank het verzoek tot vergoeding van immateriële schade toegewezen, de Staat veroordeeld tot het vergoeden van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.500. De Rechtbank heeft belanghebbende voorts een proceskostenvergoeding toegekend ten bedrage van € 1.224 en teruggaaf van het griffierecht gelast ten bedrage van € 156.
De Rechtbank heeft de proceskosten ter zake van het bezwaar en het beroep berekend overeenkomstig de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb). Daarbij heeft de Rechtbank geen samenhang aangenomen als bedoeld in artikel 3 van het Bpb. De vergoeding is vervolgens als volgt berekend:
Ter zake van het bezwaar: € 244 (€ 244 voor het bezwaarschrift x wegingsfactor 1)
Ter zake van het beroep: € 980 (€ 490 voor het beroepschrift, € 490 voor de verschijning ter zitting x 1 wegingsfactor)
Belanghebbende heeft op 29 juni 2015 hoger beroep ingesteld.
3 Het geschil en de standpunten van partijen
In hoger beroep is in geschil: (1) of sprake is van schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel wegens schending van de hoorplicht (2) of terecht en tot de juiste hoogte een naheffingsaanslag BPM aan belanghebbende is opgelegd (3) of de Rechtbank tot het juiste bedrag een rentevergoeding aan belanghebbende heeft toegekend, (4) of de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding te laag is, en (5) of het bedrag van de vergoeding van immateriële schade terecht is gematigd door de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.