Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-05-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4483, 16/00895 t/m 00899
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-05-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4483, 16/00895 t/m 00899
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 23 mei 2018
- Datum publicatie
- 1 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:4483
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:3152, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1146
- Zaaknummer
- 16/00895 t/m 00899
Inhoudsindicatie
OB. Kantoorpand. Verhuur ruimte voor zendmasten. Aftrek voorbelasting. Instandhoudingskosten. Toerekening.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 16/00895 tot en met 16/00899
uitspraakdatum: 23 mei 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 juni 2016, nummers AWB 15/2712, 15/2713, 15/2756, 15/2757 en 15/2758, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 maart 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 970. Bij beschikkingen is € 136 heffingsrente berekend en is een boete opgelegd van € 242.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 8.891. Bij beschikkingen is € 1.068 heffingsrente berekend en is een boete opgelegd van € 1.763.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 5.963. Bij beschikkingen is € 567 heffingsrente berekend en is een boete opgelegd van € 1.487.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 1.609. Bij beschikkingen is € 109 heffingsrente berekend en is een boete opgelegd van € 396.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 3.360. Bij beschikkingen is € 151 belastingrente berekend en is een boete opgelegd van € 783.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de onder 1.1 bedoelde naheffingsaanslag en beschikkingen gehandhaafd.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de onder 1.2 bedoelde naheffingsaanslag verminderd tot € 7.054 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Daarnaast heeft hij de boete gehandhaafd.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de onder 1.3 bedoelde naheffingsaanslag verminderd tot € 5.948 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Daarnaast heeft hij de boete gehandhaafd.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de onder 1.4 bedoelde naheffingsaanslag verminderd tot € 1.585 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Daarnaast heeft hij de boete gehandhaafd.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de onder 1.5 bedoelde naheffingsaanslag verminderd tot € 3.132 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Daarnaast heeft hij de boete gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de onder 1.6 tot en met 1.10 bedoelde uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard voor zover het de boetebeschikkingen betreft, de boetes verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de door belanghebbende geleden immateriële schade, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de Inspecteur gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De Rechtbank heeft de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij brief van 30 maart 2018 heeft de Inspecteur het incidentele hoger beroep ingetrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende wordt opgericht [in] 2008 onder de naam [A] B.V. Per 4 november 2014 wordt de naam van belanghebbende gewijzigd in [X] B.V. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het beleggen van vermogen in, het aan- en verkopen en het exploiteren van vastgoed.
Belanghebbende exploiteert een kantoorpand (hierna: het pand) aan de [a-straat 1] te [Z] . Het pand wordt tot 1 oktober 2012 vrijgesteld van omzetbelasting verhuurd aan [B] . In het laatste kwartaal van 2012 staat het pand leeg. Vanaf 15 september 2013 wordt het pand ter beschikking gesteld aan de [C] (hierna: [C] ). Het huurcontract gaat per 1 december 2013 in. De verhuur aan [C] is vrijgesteld van omzetbelasting.
Belanghebbende verhuurt op het dak van het pand tevens ruimte voor zendmasten. Deze verhuur is belast met omzetbelasting.
Op 14 februari 2013 stelt de Inspecteur een boekenonderzoek in bij belanghebbende naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken tussen 1 januari 2008 en 31 december 2012. De Inspecteur constateert dat belanghebbende de omzetbelasting die drukt op de algemene kosten volledig in aftrek heeft gebracht. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat deze voorbelasting aftrekbaar is naar rato van de belaste omzet (pro rata). De pro rata bedraagt volgens de Inspecteur, in verband met de belaste verhuur van de ruimte voor de zendmasten, afgerond 2%. De Inspecteur corrigeert de ten onrechte in aftrek gebrachte voorbelasting. Bij brief van 23 mei 2013 worden de bevindingen van het boekenonderzoek aan belanghebbende meegedeeld. Een concept-controlerapport wordt uitgebracht op 31 juli 2013. In het concept-controlerapport is in paragraaf 9.1 (‘Boete’) opgenomen dat indien naheffingsaanslagen worden opgelegd, een verzuim- of vergrijpboete kan worden opgelegd, en dat deze afzonderlijk zal worden aangekondigd.
Bij brief van 19 november 2013 maakt de Inspecteur het voornemen aan belanghebbende kenbaar om voor het tijdvak 2008 een naheffingsaanslag en een vergrijpboete op te leggen wegens grove schuld. In de brief merkt de Inspecteur op dat belanghebbende tijdens het gesprek op 21 november 2013 de gelegenheid krijgt zich over het voornemen uit te laten.
In het verslag van het gesprek van 21 november 2013 staat, voor zover van belang, het volgende:
“Voor het jaar 2008, zal de Belastingdienst ter behoud van rechten aanslagen opleggen. Hierover zijn tevens boetebrieven verstuurd, helaas heeft de heer [D] deze nog niet ontvangen.
Dit betreft vier ondernemingen. Bij alle vier is een vergrijpboete opgelegd van 25% vanwege grove schuld. De heer [D] is het hier niet mee eens, hij voelt zich te kort gedaan nu er gesproken wordt over een vergrijp. Een vergrijp lijkt op strafrecht, de heer [D] kan zich hier niet in vinden. Hij zal bezwaar maken tegen zowel de aanslag als de boete. (…)”
De naheffingsaanslag over het tijdvak 1 maart 2008 tot en met 31 december 2008 en de daarbij horende beschikkingen worden ter behoud van rechten opgelegd op 24 december 2013.
Belanghebbende maakt op 8 januari 2014 bezwaar tegen de onder 2.7 genoemde naheffingsaanslag en beschikkingen. Als motivering vermeldt belanghebbende:
“Proformabezwaar volgens afspraak met [Hof: namen medewerkers Belastingdienst] voor de naheffingsaanslag (€ 970), de rente (€ 136) en de boete (€ 242)”
Het definitieve rapport van het boekenonderzoek wordt op 24 februari 2014 uitgebracht. In het definitieve rapport worden de overige naheffingsaanslagen en boetes aangekondigd. In het controlerapport is onder andere het volgende opgenomen:
“9.1 Boete
Voor de beoordeling of een boete moet worden opgelegd, is van belang in hoeverre de bestuurder van de vennootschap verwijtbaar heeft gehandeld.
De dagelijkse leiding van de vennootschap berust bij directeur groot aandeelhouder, de heer [D] .
Tijdens alle gesprekken met hem en uit de door hem opgestelde brieven blijkt dat hij goed thuis is in de btw aspecten bij vastgoed. Dat blijkt bijvoorbeeld wel uit het feit dat hij na ontvangst van de controlerapporten ons de nodige jurisprudentie stuurt, waarvan hij kennelijk op de hoogte is. Daarnaast mag in zijn algemeenheid sowieso verwacht worden van een ondernemer dat hij zich verdiept in de fiscale regelgeving van zijn bedrijf.
Van de heer [D] mag dan ook verwacht worden dat hij weet dat er geen voorbelasting afgetrokken mag worden die begrepen is in kosten gemaakt voor vrijgestelde prestaties of meer algemeen, die niet is toe te rekenen aan belaste prestaties. Toch is er voorbelasting in aftrek gebracht die niet is toe te rekenen aan belaste prestaties. Daarom vind ik dat hier sprake is van ernstige verwijtbaarheid die als grove schuld kan worden aangemerkt. Om die reden vind ik dat de aanslagen voor deze correctie met een vergrijpboete moeten worden opgelegd wegens niet of te laat betalen. De vergrijpboete wegens grove schuld is 25% van de na te heffen bedragen. De boete is gebaseerd op artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.”
Op 4 april 2014 deelt [D] , de directeur van belanghebbende (hierna: [D] ), het volgende per e-mail aan de Belastingdienst mee:
“Het is mij duidelijk. Ik zal geen gebruik maken van mijn hoorrecht inzake de opgelegde boeten daar er ik van mening dat er geen vergrijp is gepleegd.
U kunt de naheffingsaanslagen gaan opleggen. De rechter zal in de bezwaar- en beroepsprocedures recht gaan spreken!”
De overige naheffingsaanslagen en beschikkingen worden opgelegd op 24 mei 2014.
In de uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de correctie wegens de (extra) nog verschuldigde omzetbelasting over het ter beschikking stellen van ruimte voor zendmasten teruggenomen. Dit heeft voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 geleid tot een vermindering met € 228. De overige correcties en de boetes zijn gehandhaafd.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 tot het juiste bedrag is verminderd en of de boetes voor de tijdvakken betreffende de jaren 2008 tot en met 2012 terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van immateriële schade en een integrale proceskostenvergoeding.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de voorbelasting in het vierde kwartaal van 2012 geheel aftrekbaar is aangezien zij in dit kwartaal slechts belaste handelingen heeft verricht, namelijk het ter beschikking stellen van ruimte voor zendmasten. Belanghebbende beroept zich op artikel 11, eerste lid, onderdeel a dan wel onderdeel c, Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: Uitvoeringsbeschikking). Belanghebbende stelt zich onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014, nr. 13/00382, ECLI:NL:HR:2014:1376 subsidiair op het standpunt dat de voorbelasting op de aan de onroerende zaak toe te rekenen kosten tijdens de tijdelijke leegstand aftrekbaar is. Voor wat betreft de opgelegde boetes voert belanghebbende aan dat de boetebeschikking 2008 dient te worden vernietigd omdat zij slechts twee dagen de tijd heeft gekregen om te reageren op het voornemen om een vergrijpboete op te leggen. Voor de boetebeschikking 2012 beroept belanghebbende zich primair op een pleitbaar standpunt. Verder geldt voor alle jaren dat er geen sprake is van grove schuld. De Inspecteur neemt de tegenovergestelde standpunten in. De Inspecteur stelt zich wat betreft het pas ter zitting van het Hof ingenomen primaire standpunt van belanghebbende op het standpunt dat dit te laat is ingenomen en dat hij niet in staat is hierop voldoende te reageren.