Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5364, 17/00841

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5364, 17/00841

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 juni 2018
Datum publicatie
29 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:5364
Formele relaties
Zaaknummer
17/00841

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Belastingrente bij voorlopige aanslag terecht?

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer 17/00841

uitspraakdatum: 12 juni 2018

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 juli 2017, nummer AWB 16/5836, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.442, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.630.233 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 68.670. Aan belastingrente is daarbij bij beschikking een bedrag van € 14.001 in rekening gebracht.

1.2

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar dezelfde belastbare inkomens als de voorlopige aanslag. Hierbij is geen belastingrente in rekening gebracht.

1.3

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 7 september 2016 het bezwaar inzake de belastingrente afgewezen.

1.4

Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 14 juli 2017 het beroep ongegrond verklaard.

1.5

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.6

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.7

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018 te Arnhem. Partijen zijn, met kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is in gemeenschap van goederen gehuwd met [A] (hierna: de echtgenoot).

2.2

De echtgenoot heeft op 10 oktober 2014 de Belastingdienst verzocht een voorlopige aanslag IB/PVV 2014 op te leggen in verband met inkomen uit aanmerkelijk belang ten bedrage van € 5.163.876.

2.3

Met dagtekening 14 november 2014 is aan de echtgenoot een voorlopige aanslag IB/PVV 2014 opgelegd.

2.4

Belanghebbende heeft, na verleend uitstel, de aangifte IB/PVV 2014 op 1 oktober 2015 ingediend. Met toepassing van artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is in de aangifte de helft van het inkomen uit aanmerkelijk belang (€ 2.630.233) aan belanghebbende toegerekend.

2.5

De Belastingdienst heeft op 13 november 2015 aan de echtgenoot als teruggave IB/PVV 2014 een bedrag van € 602.300 betaald, waarbij geen belastingrente is vergoed.

2.6

Aan belanghebbende is met dagtekening 27 november 2015 een voorlopige aanslag IB/PVV 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.442, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.630.233 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 68.670 (hierna: de voorlopige aanslag). Aan belastingrente is daarbij bij beschikking een bedrag van € 14.001 in rekening gebracht (hierna: de beschikking). De belastingrente is berekend over de periode 1 juli 2015 tot en met 8 januari 2016 en wel als volgt:

(188 : 360) x 4% x € 670.302

2.7

Belanghebbende heeft op 30 december 2015 de Inspecteur verzocht de voorlopige aanslag en de beschikking te herzien.

2.8

Aan belanghebbende is met dagtekening 5 februari 2016 een aanslag IB/PVV 2014 opgelegd, berekend naar dezelfde belastbare inkomens als de voorlopige aanslag (hierna: de aanslag). Op het aanslagbiljet is een te betalen bedrag aan belasting van nihil vermeld. Verder is op het aanslagbiljet vermeld:

Herrekende belastingrente

Omdat uw aanslag is gewijzigd is de belastingrente herrekend. U kunt bezwaar maken tegen het bedrag van de belastingrente”

Het aanslagbiljet vermeldt geen bedrag aan in rekening gebrachte belastingrente.

2.9

De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 23 februari 2016 aan de Inspecteur geschreven:

“In vervolg op ons e-mail - en telefonisch contact van vandaag verzoeken wij u de uitspraak op ons bezwaar d.d. 30 december 2015 tegen de aan [Hof: belanghebbende] opgelegde voorlopige aanslag Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen d.d. 27 november jl. (…) alsmede de daarin vervatte beschikking belastingrente aan te houden en ons in de gelegenheid te stellen dit bezwaar nader te motiveren alsmede in deze te worden gehoord.”

2.10

Bij brief van 24 februari 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur geschreven:

“In vervolg op e-mail - en telefonisch contact met uw collega de heer [B] hebben wij namens [Hof: belanghebbende] verzocht de aan haar bij voorlopige aanslag Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen d.d. 27 november jl. (…) in rekening gebrachte belastingrente te heroverwegen en te verminderen tot nihil.

Inmiddels heeft de heer [B] vandaag laten weten aan dit verzoek niet tegemoet te kunnen komen en het alsnog als een bezwaar aan te merken en te zullen laten behandelen.

Hangende dit bezwaar, maken wij ter behoud van rechten bezwaar tegen de inmiddels met dagtekening 5 februari 2016 aan [Hof: belanghebbende] opgelegde definitieve aanslag Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen (…).

Wij verzoeken u de behandeling van dit bezwaar aan te houden totdat op het bezwaar inzake de voorlopige aanslag is beslist”

2.11

De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 11 april 2016 aan de Inspecteur geschreven:

“(…) sturen wij u bijgaand een kopie van de motivering van het bezwaar tegen de aan [Hof: belanghebbende] opgelegde voorlopige aanslag Inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen alsmede de daarin vervatte beschikking inzake belastingrente..

Hangende de behandeling van dit bezwaar verzoeken wij u de behandeling van het onderhavige bezwaar tegen de definitieve aanslag (…) aan te houden totdat op dit is beslist.”

2.12

Bij uitspraak op bezwaar van 7 september 2016 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen. Belanghebbende heeft vergeefs beroep ingesteld.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de belastingrente terecht en zo ja, tot het juiste bedrag in rekening is gebracht. In het incidentele hoger beroep is in geschil of het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard voor zover het ziet op het in rekening brengen van belastingrente bij de aanslag.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Niet in geschil is dat de belastingrente conform de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is berekend.

3.3

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

3.4

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar, en tot vermindering van de beschikking belastingrente tot een bedrag van nihil dan wel ((188 : 360) x 2% x € 68.002 (het verschil tussen de door belanghebbende verschuldigde IB/PVV van € 670.302 en de aan de echtgenoot verleende teruggaaf van € 602.300) =) € 710.

3.5

De Inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar inzake het in rekening brengen van belastingrente bij de aanslag en overigens tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing