Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:655, 16/01359

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:655, 16/01359

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
23 januari 2018
Datum publicatie
26 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:655
Zaaknummer
16/01359

Inhoudsindicatie

Indien bij het vaststellen van de waardebeschikking voor de Wet WOZ geen rekening wordt gehouden met aardbevingsschade, terwijl de heffingsambtenaar weet van de kans is dat de onroerende zaak schade heeft als gevolg van een aardbeving, heeft de heffingsambtenaar niet de normale zorgvuldigheid betracht die van hem mag worden verwacht. Er is sprake van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Dit leidt tot een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.

Uitspraak

Locatie Leeuwarden

nummer 16/01359

uitspraakdatum: 23 januari 2018

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Bedum (hierna: de heffingsambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 september 2016, nummer LEE 16/341, in het geding tussen heffingsambtenaar en

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 9 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2014, voor het jaar 2015 vastgesteld op € 186.000.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 174.000.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 september 2016 gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd voor zover het betreft de daarin opgenomen beslissing over de proceskostenvergoeding in bezwaar, de proceskostenvergoeding in bezwaar vastgesteld op € 488, bepaald dat de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand blijven voor zover het betreft de nader vastgestelde WOZ-waarde, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten en gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.

1.4

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2017 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord de heffingsambtenaar, [A] , bijgestaan door [B] , alsmede [C] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [D] .

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoning met een garage, met als bouwjaar 1999. De inhoud van de onroerende zaak is ongeveer 343 m3 en de oppervlakte van het perceel bedraagt ongeveer 237 m2.

2.2

Op 30 september 2014 heeft zich in de regio waar de onroerende zaak is gelegen een aardbeving voorgedaan als gevolg waarvan de onroerende zaak schade heeft opgelopen. De heffingsambtenaar heeft met die schade geen rekening gehouden bij het bepalen van de beschikte waarde. Overeenkomstig het door hem sedert 2013 gevoerde beleid, inhoudende dat burgers mondeling of schriftelijk melding kunnen maken van schade en dat aardbevingsschade op de WOZ-waarde in mindering wordt gebracht, voor zover daar nog geen rekening mee is gehouden, is in bezwaar de waarde van de onroerende zaak verminderd in verband met de bedoelde aardbevingsschade.

2.3

In de uitspraak op bezwaar, gedagtekend 18 december 2015, is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:

"In uw bezwaarschrift heeft u gevraagd om een vergoeding van de kosten die zijn gemaakt. Het bezwaar is gegrond verklaard omdat de woning op 1 januari 2015 aardbevingsschade had. De gegrondverklaring betreft alleen het schadebedrag als gevolg van aardbevingen. Het schadebedrag ad € 12.000.-- is van de WOZ-waarde afgetrokken. Alleen de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar komen in aanmerking voor vergoeding De gemeente heeft, onder meer in een separate brief bij de aanslagoplegging bekend gemaakt dat op 1 januari 2015 aanwezige NAM-schades in aftrek kunnen worden gebracht op de vastgestelde WOZ-waarde en een ieder in de gelegenheid gesteld hiervan melding te doen.,. Belanghebbende heeft de kosten niet redelijkerwijs hoeven maken, het aanleveren van het schaderapport is immers voldoende. Gezien bovengenoemde en vanwege het afwijzen van de andere gronden van bezwaar komen de kosten die u heeft gemaakt voor het bezwaar niet voor vergoeding in aanmerking."

2.4

De Rechtbank heeft in haar uitspraak, waarvan hoger beroep, beslist dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten in de bezwaarfase en deze vergoeding voor de beroepsmatige rechtsbijstand in de bezwaarfase vastgesteld op € 246 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 246 en een wegingsfactor van 1). Daarnaast komen de door belanghebbende gemaakte taxatiekosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding voor het taxatierapport wordt vastgesteld op € 242 (inpandig: 4 uur à € 50 per uur vermeerderd met 21% BTW). Het in totaal door de heffingsambtenaar te vergoeden bedrag in de bezwaarfase komt daarmee op € 488.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten in de bezwaarfase en meer specifiek of de bestreden beschikking is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Tussen partijen is de noodzaak tot het inschakelen van deskundige bijstand niet in geschil.

3.2

De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.3

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

6 Beslissing