Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:769, 16/01097

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:769, 16/01097

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
23 januari 2018
Datum publicatie
2 februari 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:769
Zaaknummer
16/01097

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Dwangsom. Ingebrekestelling?

Uitspraak

Locatie Arnhem

Nummer 16/01097

uitspraakdatum: 23 januari 2018

Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 juli 2016, nummer Awb 16/1273, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 37 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2014, voor het jaar 2015 vastgesteld op € 540.000. Tegelijk met deze beschikking is voorts de aanslag onroerendezaakbelasting eigenaar woning vastgesteld op € 718,74 en de aanslag watersysteemheffing gebouwd op € 257,04.

1.2

De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de waarde van de onroerende zaak verlaagd tot € 529.000 en de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 juli 2016 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2017 te Arnhem. Daarbij is verschenen [A] als de gemachtigde van belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [B] , bijgestaan door taxateur ing. [C] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 april 2015 de in 1.1 bedoelde WOZ-waarde en aanslagen vastgesteld.

2.2

Belanghebbende heeft tegen deze beschikkingen bezwaar gemaakt. De in één geschrift vervatte bezwaarschriften zijn bij de heffingsambtenaar binnengekomen op 8 juni 2015.

2.3

In een brief van 1 of 11 februari 2016 schrijft belanghebbende aan de heffingsambtenaar:

“Er is door mij op 8 juni 2015 een bezwaarschrift ingediend tegen de hoge waarde van mijn woning [a-straat] 37 [Z] , aanslagnummer [00000] . De ontvangst hiervan is door u op dezelfde dag bevestigd. Dit bezwaar had door u in hetzelfde jaar van indiening afgehandeld moeten zijn, dus uiterlijk 31 december 2015. Dit is niet gebeurd, hierdoor bent u ernstig in gebreke gebleven. Ik ga er dan ook van uit dat u mijn voorstel om de waarde van mijn woning te verlagen naar € 400.000 zult overnemen. Een gecorrigeerde aanslag van alle hieraan gerelateerde aanslagen over het jaar 2015 zie ik met belangstelling tegemoet.”

2.4

De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 29 maart 2016 belanghebbendes bezwaren gegrond verklaard, de waarde verlaagd en de aanslagen verminderd. Voorts heeft de heffingsambtenaar excuses aangeboden voor de late afhandeling van de bezwaarschriften. De heffingsambtenaar heeft geen dwangsombesluit genomen.

2.5

Belanghebbende heeft zich in zijn beroepschrift op het standpunt gesteld dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen dwangsombesluit heeft genomen en dat hij een dwangsom heeft verbeurd.

2.6

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de in 2.3 genoemde brief niet is aan te merken als een ingebrekestelling zodat de heffingsambtenaar geen dwangsombesluit hoefde te nemen en evenmin een dwangsom heeft verbeurd.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of belanghebbende recht heeft op een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften tegen de WOZ-waarde en aanslagen. Meer in het bijzonder is in geschil of de in 2.3 genoemde brief van belanghebbende als ingebrekestelling kan worden aangemerkt.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend.

3.3

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot toekenning van een dwangsom. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing