Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:778, 17/00328

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:778, 17/00328

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
23 januari 2018
Datum publicatie
2 februari 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:778
Zaaknummer
17/00328

Inhoudsindicatie

Awb. Dwangsom. Tijdige beslissing op bezwaar?

Uitspraak

Locatie Arnhem

Nummer 17/00328

uitspraakdatum: 23 januari 2018

Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 maart 2017, nummer AWB 16/5102, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht een dwangsom vast te stellen in verband met het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2010.

1.2

De Inspecteur heeft niet op het verzoek beslist.

1.3

Belanghebbende heeft tegen de weigering van de Inspecteur een dwangsombesluit af te geven bezwaar aangetekend.

1.4

De Inspecteur heeft het bezwaar aangemerkt als een beroep tegen niet het tijdig nemen van een besluit in de zin van artikel 6:12 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en heeft het naar de Rechtbank doorgezonden.

1.5

De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 9 maart 2017 gegrond verklaard en de Inspecteur in de proceskosten veroordeeld.

1.6

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2017 te Arnhem. Partijen zijn, met voorafgaande kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.

2 De vaststaande feiten

2.1

Met dagtekening 10 oktober 2013 is aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2010 opgelegd. Bij brief van 18 november 2013, door de Inspecteur ontvangen op 19 november 2013, heeft belanghebbende daartegen een bezwaarschrift ingediend.

2.2

Belanghebbende heeft bij brief van 3 januari 2014 een ingebrekestelling naar Inspecteur gezonden in verband met het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. Hij verzoekt de Inspecteur alsnog binnen twee weken uitspraak te doen. De ingebrekestelling is blijkens een daarop geplaatst stempel, op 6 januari 2014 door de Inspecteur ontvangen.

2.3

Belanghebbende heeft de Inspecteur per e-mail van 10 januari 2014 medegedeeld dat hij, zoals telefonisch is besproken met de Inspecteur, de inwerkingtreding van de ingebrekestelling met zes weken opschort.

2.4

In een brief van 23 januari 2014 kondigt de Inspecteur aan dat hij het bezwaarschrift gedeeltelijk zal afwijzen. Hij zal alsnog een deel (te weten € 8.713) van de door belanghebbende opgevoerde scholingsuitgaven in aanmerking nemen. De overige (formele) grieven van belanghebbende slagen niet.

2.5

De motivering van de uitspraak op bezwaar dateert van 28 februari 2014. Daarin wordt ter zake van de vermindering van de aanslag verwezen naar de brief van 23 januari 2014. Tevens staat in de brief van 28 februari 2014:

“Ik kom gedeeltelijk tegemoet aan uw bezwaar. De uitspraak op uw bezwaarschrift krijgt u binnenkort afzonderlijk toegezonden van het computercentrum in Apeldoorn.

(…)

Let op! Het is mogelijk in beroep te gaan tegen de uitspraak op het bezwaarschrift. Ik verwijs u hiervoor naar de toelichting bij de uitspraak op het bezwaarschrift.”

2.6

De cijfermatige uitwerking van de uitspraak op bezwaar dateert van 15 maart 2014. Hierin is een rechtsmiddelverwijzing opgenomen.

2.7

Op 2 april 2014, ontvangen door de rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2014, heeft belanghebbende een “beroepschrift tegen uitspraak op bezwaar, genomen op of omstreeks 28/2/2014” ingediend. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroepschrift doorgezonden naar de Rechtbank.

2.8

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 25 november 2014 (zaaknummer AWB 14/2448) het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep aangetekend.

2.9

Ter zitting van het Hof op 15 december 2015 is belanghebbende voor het eerst bekend geworden met de beschikking van 15 maart 2014.

2.10

Belanghebbende heeft bij e-mail van 16 december 2015 aan de Inspecteur het verzoek gedaan een dwangsom vast te stellen in verband met het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2010. In deze e-mail merkt belanghebbende op:

“Op 3-1-2014 stelde ik de inspecteur in gebreke en zegde de wettelijke dwangsom aan. In onderling overleg schortten wij de ingebrekestelling zes weken op. Hierdoor kreeg de inspecteur de gelegenheid uiterlijk 28-2-2014 uitspraak op bezwaar te doen. Op die dag stuurde u de motivering van de uitspraak op bezwaar. Echter de door u aangekondigde uitspraak zelf bleef achterwege.”

2.11

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 21 december 2015 bericht dat hij niet eerder dan na de uitspraak op het hoger beroep in de zaak over de aanslag IB/PVV 2010, een beslissing zal nemen over het al dan niet toekennen van een dwangsom.

2.12

Belanghebbende heeft tegen de weigering van de Inspecteur om een beslissing te nemen op zijn verzoek tot vaststelling van een dwangsom, bij brief van 2 januari 2016 bezwaar gemaakt. In deze brief is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:

“Op 18 november 2013 dienden wij een bezwaarschrift in (tegen aanslag IB/PVV 2010 met aanslagnummer (…)). Op 3 januari 2014 stuurden wij u een ingebrekestelling en zegden de dwangsom aan. Op 10 januari 2014 schortten wij de ingebrekestelling zes weken op (na datum ingebrekestelling).

Op 15 december 2015 ontvingen wij (een afschrift van) de uitspraak op bezwaar, gedateerd 15 maart 2014. Wij ontvingen deze niet van u, maar uit handen van rechter de heer J. van de Merwe (lid van de tweede meervoudige kamer van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden). Het is duidelijk dat de termijn van artikel 4:18 Awb is overschreden.”

2.13

Het Hof heeft op 24 mei 2016 de uitspraak van de Rechtbank van 25 november 2014 bevestigd (zaaknummer 15/00032). Het daartegen gerichte cassatieberoep heeft de Hoge Raad bij arrest van 16 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2864) met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard.

2.14

Bij brief van 27 juli 2016 heeft belanghebbende een ingebrekestelling naar de Inspecteur gestuurd omdat niet tijdig is beslist op zijn bezwaarschrift van 2 januari 2016. Hij verzoekt de Inspecteur binnen twee weken uitspraak op bezwaar te doen, bij gebreke waarvan de Inspecteur, aldus belanghebbende, een dwangsom verbeurt.

2.15

Bij brief van 22 augustus 2016 heeft Inspecteur het bezwaarschrift van belanghebbende van 2 januari 2016 aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit en dit naar de Rechtbank gestuurd.

2.16

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur ten onrechte niet op het verzoek van belanghebbende heeft beslist een dwangsom vast te stellen, dat het beroep daarom gegrond is en een proceskostenvergoeding moet worden toegekend. Voorts heeft de Rechtbank zelf in de zaak voorzien en geoordeeld dat de Inspecteur geen dwangsom heeft verbeurd omdat hij tijdig op het bezwaar heeft beslist. Tenslotte heeft de Rechtbank beslist dat geen recht bestaat op vergoeding van immateriële schade omdat de redelijke termijn niet is overschreden.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of belanghebbende recht heeft op een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2010. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade en of de Rechtbank de wegingsfactor voor de proceskostenveroordeling ten onrechte op 0,5 in plaats van 1 heeft gesteld.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.3

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot terugwijzing naar de Inspecteur voor het nemen van een dwangsombeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing