Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9882, 17/00803 t/m 17/00805

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9882, 17/00803 t/m 17/00805

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13 november 2018
Datum publicatie
23 november 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:9882
Zaaknummer
17/00803 t/m 17/00805

Inhoudsindicatie

OB. Tijdigheid ingediende bezwaren tegen voldoening op aangifte. Bevoegdheid bestuursrechter bij beslissing op een verzoek om ambtshalve teruggaaf of vermindering. Kan belanghebbende op creditfacturen vermelde negatieve bedragen aan omzetbelasting in aanmerking nemen?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 17/00803 tot en met 17/00805

uitspraakdatum: 13 november 2018

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 6 juli 2017, nummers AWB 16/2918, 16/7587 en 16/5267, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 24 december 2015 een verzoek om teruggaaf van € 36.675 aan omzetbelasting ingediend over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2008.

1.2.

Belanghebbende heeft op 27 juli 2016 een verzoek om teruggaaf van € 39.865 aan omzetbelasting ingediend over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 maart 2009.

1.3.

Belanghebbende heeft voor het tijdvak 1 april 2016 tot en met 30 juni 2016 een negatieve suppletieaangifte ingediend.

1.4.

De Inspecteur heeft het onder 1.1. bedoelde verzoek aangemerkt als bezwaar tegen de voldoening op aangifte en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Inspecteur heeft het verzoek tevens opgevat als een verzoek om ambtshalve teruggaaf en dit verzoek aangemerkt als te laat ingediend. Na een ambtshalve beoordeling heeft de Inspecteur besloten geen teruggaaf te verlenen.

1.5.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 1.4. bedoelde niet-ontvankelijkverklaring. De Inspecteur heeft het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) om het als beroepschrift in behandeling te laten nemen.

1.6.

De Inspecteur heeft het onder 1.2. bedoelde verzoek aangemerkt als bezwaar tegen de voldoening op aangifte. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het onder 1.2. bedoelde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Inspecteur heeft het verzoek tevens opgevat als een verzoek om ambtshalve teruggaaf en dit verzoek aangemerkt als te laat ingediend. Na een ambtshalve beoordeling heeft de Inspecteur besloten geen teruggaaf te verlenen.

1.7.

De Inspecteur heeft de onder 1.3. bedoelde suppletieaangifte aangemerkt als bezwaar tegen de teruggaafbeschikking voor dit tijdvak. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.

1.8.

De Rechtbank heeft het beroep met betrekking tot het onder 1.1. bedoelde teruggaafverzoek ongegrond verklaard, het beroep met betrekking tot het onder 1.2. bedoelde teruggaafverzoek gegrond verklaard, het onder 1.2. bedoelde teruggaafverzoek niet-ontvankelijk verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 1.040, de Inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden en zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep de ambtshalve afwijzing van de teruggaafverzoeken betreft (uitspraak met nummers AWB 16/2918 en 16/7587).

1.9.

De Rechtbank heeft het beroep tegen de onder 1.7. bedoelde uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard (uitspraak met nummer AWB 16/5267).

1.10.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld in het beroep dat bij de Rechtbank was geregistreerd onder nummer 16/7587 (nummer Hof 17/00804).

1.11.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Tussen [A] B.V. (hierna: [A] ) en belanghebbende is eind 2002 een overeenkomst gesloten. Op basis van deze overeenkomst heeft [B] (hierna: [B] ) werkzaamheden verricht voor [A] . [B] was destijds directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende en belanghebbende was medeaandeelhouder (40%) van [A] .

2.2.

Voor de werkzaamheden van [B] was een managementvergoeding overeengekomen. Belanghebbende heeft hiervoor facturen verstuurd aan [A] waarop 19% omzetbelasting is vermeld.

2.3.

In de periode tussen 15 juni 2009 en 26 april 2011 zijn naheffingsaanslagen loonheffingen aan [A] opgelegd over de jaren 2003 tot en met 2008. Daaraan is ten grondslag gelegd dat [B] in loondienst is geweest bij [A] , zodat er over de betalingen loonheffingen moeten worden (na)geheven.

2.4.

[A] is op 11 augustus 2010 in staat van faillissement verklaard en op 16 augustus 2013 ontbonden.

2.5.

[B] is overleden [in] 2014.

2.6.

Belanghebbende heeft op 30 juni 2016 creditnota’s uitgereikt aan [A] voor de in de periode 2003 tot en met 31 maart 2009 gefactureerde managementvergoedingen en omzetbelasting.

3 Geschil

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de aan [A] in rekening gebrachte omzetbelasting. In incidenteel hoger beroep is in geschil of de Inspecteur een formele fout heeft gemaakt, die voor de Rechtbank aanleiding is geweest aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen en de Inspecteur te gelasten het betaalde griffierecht te vergoeden (nummer Rechtbank 16/7587).

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing