Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10718, 17/00892

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10718, 17/00892

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10 december 2019
Datum publicatie
20 december 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:10718
Formele relaties
Zaaknummer
17/00892

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Rijnvarende. Premieplicht volksverzekeringen.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 17/00892

uitspraakdatum: 10 december 2019

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 augustus 2017, nummer AWB 15/7707, ECLI:NL:RBGEL:2017:4291, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur) en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Staat)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.6.

Na de zitting hebben beide partijen schriftelijke inlichtingen verstrekt. Partijen hebben verklaard geen prijs te stellen op een nadere zitting.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in 2010 in Nederland. Hij was in loondienst werkzaam voor [A] (hierna: [A] ), gevestigd te [B] .

2.2.

Belanghebbende was in 2010 werkzaam op het in Nederland geregistreerde binnenvaartschip [C] (hierna: het schip). Het schip wordt met winstoogmerk gebruikt in de Rijnvaart en is in eigendom van [D] BV (hierna: de BV), gevestigd te Nederland. Het schip was in 2010 voorzien van een certificaat als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte.

2.3.

Van 27 september 2007 tot 24 juli 2009 beschikte het schip over een Rijnvaartverklaring als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Herziene Rijnvaartakte waarop [A] als exploitant staat vermeld en de BV als eigenaar van het schip.

2.4.

Op 24 juli 2009 is de afgegeven Rijnvaartverklaring door de Inspectie voor verkeer en waterstaat ongeldig verklaard en ingetrokken. Bij uitspraak van 4 mei 2016 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard (ECLI:NL:RVS:2016:1186).

2.5.

Het schip had in 2010 niet de beschikking over een Rijnvaartverklaring.

2.6.

Het Luxemburgse Tribunal administratif heeft op 16 juni 2010 geoordeeld dat [A] niet als exploitant van binnenschepen kan worden aangemerkt en dat de betreffende Luxemburgse autoriteiten daarom terecht geen exploitatiecertificaat hebben verstrekt.

2.7.

Aan belanghebbende is door de autoriteiten van Luxemburg met ingang van 3 december 2009 een E106-verklaring afgegeven, welke verklaring inhoudt dat recht bestaat op verstrekkingen wegens ziekte en moederschap op grond van Verordening (EEG) 1408/71 van 14 juni 1971 (hierna: Vo 1408/71).

2.8.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2010 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.644. In de aangifte is voor het gehele jaar vrijstelling gevraagd voor premie volksverzekeringen.

2.9.

De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag de verzochte vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen niet verleend.

3 Het geschil

3.1.

In geschil is of van belanghebbende terecht premie volksverzekeringen is geheven.

3.2.

Belanghebbende stelt dat ten onrechte premie voor de volksverzekeringen is geheven nu de Luxemburgse autoriteiten hem een E106-verklaring hebben verstrekt. Belanghebbende beroept zich in dit verband mede op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel.

3.3.

Belanghebbende stelt dat de Inspecteur en de Belastingdienst niet bevoegd zijn premie volksverzekeringen van belanghebbende te heffen, nu belanghebbende in haar aangifte heeft vermeld niet premieplichtig te zijn en de Inspecteur niet de bevoegde autoriteit is volgens het Rijnvarendenverdrag.

3.4.

Belanghebbende stelt dat van hem geen premie mag worden geheven, omdat zijn belang centraal staat en hij de in Luxemburg betaalde premies nooit zal kunnen terugkrijgen, nu zijn toenmalige werkgever failliet is.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing