Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:190, 17/01389 t/m 17/01395

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:190, 17/01389 t/m 17/01395

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 januari 2019
Datum publicatie
25 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:190
Formele relaties
Zaaknummer
17/01389 t/m 17/01395

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Verlengde navorderingstermijn in verband met buitenlandse tegoeden. Niet relevant is of belanghebbende al dan niet bekend was met de buitenlandse tegoeden.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 17/01389 tot en met 17/01395

uitspraakdatum: 15 januari 2019

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 november 2017, nummers AWB 16/1014, 16/1018, 16/1020, 16/1022, 16/1025, 16/1027, 16/1029, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2002 tot en met 2008 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarbij is telkens een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de hiervoor genoemde navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente afgewezen.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend, welke in afschrift aan de wederpartij zijn verstrekt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2018. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door mr. [A] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [B] en mr. [C] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de Franse nationaliteit en woont sinds 1993 in Nederland Daarvoor heeft zij in Frankrijk gewoond. Haar familieleden wonen nog steeds in Frankrijk.

2.2.

Op 7 mei 2000 is de grootvader van belanghebbende overleden. Omdat de moeder van belanghebbende is vooroverleden, waren zij en haar zus ieder voor éénzesde gedeelte gerechtigd tot de nalatenschap van de grootvader. Daarnaast waren twee kinderen van de grootvader (hierna: oom en tante van belanghebbende) ieder voor een derde gedeelte gerechtigd tot de nalatenschap. De oom en tante waren belast met de afwikkeling van de nalatenschap van de grootvader.

2.3.

Tot de nalatenschap van de grootvader behoorde een nummerrekening bij [D] Suisse in [E] . De grootvader heeft op 20 november 1999 een schriftelijke verklaring bij [D] Suisse getekend waarin het volgende is opgenomen:

“Ondergetekende, [F] , (…) verdeel bij mijn overlijden de tegoeden van de Bank die dit document in zijn bezit heeft op de volgende wijze:

- 1/3 over te maken aan (…) [Hof: de oom van belanghebbende]

- 1/3 over te maken aan (…) [Hof: de tante van belanghebbende]

Deze beide bedragen kunnen onmiddellijk na mijn overlijden door de Bank worden vrijgegeven.

Vervolgens wordt na een termijn van minimaal tien (10) jaar na mijn overlijden, en na de overlevende kinderen te hebben geraadpleegd, het overblijvende 1/3 verdeeld tussen de 2 kinderen van mijn overleden dochter (…), en wel:

- mejuffrouw [X]

- (…)

De termijn van tien jaar is de minimale termijn, aangezien het een anonieme rekening betreft, en bij het gebruik van dit geld vertrouwelijkheid in acht moet worden genomen. De bankier zal mijn kleinkinderen op de hoogte stellen van de gevaren van de verrichting.

(…)”

2.4.

In overeenstemming met voornoemde verklaring hebben de oom en tante tien jaar na het overlijden van de grootvader, in november 2011, belanghebbende op de hoogte gebracht van het feit dat zij was gerechtigd tot een banktegoed dat werd aangehouden bij [D] Suisse in Zwitserland.

2.5.

Op 25 november 2011 had belanghebbende samen met haar tante en zus een afspraak bij [D] Suisse. Het belanghebbende toekomende gedeelte van het banktegoed van de nummerrekening is overgeboekt naar een bankrekening bij [D] Suisse op haar naam.

2.6.

Belanghebbende heeft vanaf 25 november 2011 aan haar oom, tante en zus kenbaar gemaakt dat zij wilde inkeren. Onder druk van de familieleden heeft zij daarvan afgezien. In 2013 werd vanuit de Franse overheid druk uitgeoefend op haar ingezetenen die een bankrekening aanhielden in landen met een bankgeheim, in te keren. Daarop hebben deze familieleden begin 2014 besloten in te keren. Ook belanghebbende is in Nederland in 2014 overgegaan tot inkeer.

2.7.

Naast de bankrekening bij [D] Suisse hadden belanghebbende, haar ex-echtgenoot en haar kinderen in de jaren 2006 tot en met 2014 nog een aantal bankrekeningen in Frankrijk bij Banque [G] , Banque [H] en [I] . Deze banktegoeden zijn niet in de aangiften IB/PVV aangegeven.

2.8.

Belanghebbende had op 3 januari 2014 een kennismakingsgesprek met haar belastingadviseur. Zij heeft tijdens dat gesprek aangegeven dat zij buitenlands vermogen aanhield bij [D] Suisse en bij een aantal Franse banken en dat zij wilde inkeren.

2.9.

Op of omstreeks maart 2014 heeft de Inspecteur een brief aan belanghebbende gezonden waarin hij aangeeft dat hij over gegevens beschikt waaruit blijkt dat belanghebbende een of meer rekeningen in het buitenland aanhoudt.

2.10.

Nadat belanghebbende gegevens heeft opgevraagd bij de banken, is in samenspraak met de adviseur op 12 mei 2014 het inkeerformulier ondertekend en verzonden. De Inspecteur heeft de inkeermelding op 15 mei 2014 ontvangen. In het formulier is melding gedaan van een aangehouden vermogen bij [D] Suissse van € 3.500.000 en van € 120.000 bij Banque [G] .

2.11.

Op 10 november 2014 heeft de Inspecteur van belanghebbende nadere informatie ontvangen over de inkeermelding en de samenstelling van het buitenlands vermogen. Naast de in de inkeermelding genoemde banktegoeden bij [D] Suisse heeft belanghebbende melding gedaan van de bankrekeningen die zijn vermeld in 2.7.

2.12.

Nadat pogingen om tot een vaststellingsovereenkomst te komen, zijn gestrand, heeft de Inspecteur onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de navorderingsaanslagen voorzover die betrekking hebben op het banktegoed bij [D] Suisse, terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de Inspecteur toepassing heeft kunnen geven aan de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is in geschil tegen welke waarde de banktegoeden bij [D] Suisse in de rendementsgrondslag moeten worden opgenomen.

3.2.

Belanghebbende betoogt primair dat de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing is omdat zij tot 25 november 2011 niet bekend was met het bestaan van een buitenlandse bankrekening bij [D] Suisse en zij hierover dus niet kon beschikken. Vanaf het moment dat zij hiermee bekend werd, heeft zij de wens geuit in te keren. Belanghebbende heeft dus nimmer de intentie gehad om het saldo van deze bankrekening buiten het zicht van de Belastingdienst te houden. (Meer) subsidiair stelt belanghebbende dat de banktegoeden bij [D] Suisse moeten worden gewaardeerd op nihil, omdat zij geen wetenschap had van de banktegoeden.

3.3.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat voor toepassing van de verlengde navorderingstermijn niet relevant is of belanghebbende al dan niet bekend was met de buitenlandse bankrekening en welke intenties zij had voordat zij inkeerde. Relevant is slechts dat het banktegoed bij [D] Suisse aan het zicht van de fiscus was onttrokken tot het moment waarop belanghebbende is ingekeerd. Dit betekent dat de verlengde navorderingstermijn van toepassing is, aldus de Inspecteur. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de waarde in het economische verkeer van de banktegoeden gelijk is aan de nominale waarde.

4 Beoordeling van het geschil

6 Beslissing