Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-03-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2610, 17/00858 en 17/00859

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-03-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2610, 17/00858 en 17/00859

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 maart 2019
Datum publicatie
5 april 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:2610
Zaaknummer
17/00858 en 17/00859

Inhoudsindicatie

Reclamebelasting. Afbakening heffingsgebied. Bestaat voor de beperking van het heffingsgebied een objectieve en redelijke rechtvaardiging?

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN Locatie Arnhem

nummers: 17/00858 en 17/00859

uitspraakdatum: 26 maart 2019

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

V.o.f. [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 juli 2017, nummers AWB 15/2568 en AWB 17/369, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hellendoorn (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor de jaren 2015 en 2016 een aanslag in de reclamebelasting van de gemeente Hellendoorn opgelegd van € 480 in beide jaren.

1.2

Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 25 juli 2017 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2018. Met toestemming van partijen zijn de zaken met rolnummers 17/00860 t/m 17/00865 gelijktijdig ter zitting behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. Hetgeen ter zitting is opgemerkt, wordt geacht op alle zaken betrekking te hebben tenzij anders blijkt.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende heeft haar restaurant gevestigd aan de [a-straat 1] te [Z] . Op dit adres was op 1 januari 2014 een openbare aankondiging aangebracht die zichtbaar was vanaf de openbare weg.

2.2

Het adres [a-straat 1] behoort tot het gebied als bedoeld in artikel 2 van de Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting 2015 en 2016 (hierna: de Verordeningen), zoals vastgesteld bij raadsbesluiten van 2 december 2014 en 3 november 2015. De Verordening 2015 is gepubliceerd in Gemeenteblad nr. 77129 van 18 december 2014, de Verordening 2016 is gepubliceerd in Gemeenteblad nr. 108427 van 17 november 2015 en een wijziging van het heffingsgebied is gepubliceerd in Gemeenteblad nr. 128567 van 28 december 2015.

2.3

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Verordeningen wordt onder “openbare aankondiging” verstaan elke tot het publiek gerichte mededeling waarmee beoogd wordt reclame te maken dan wel aandacht te trekken voor een product, een dienst of een bedrijf. Ingevolge artikel 2 van de Verordeningen wordt onder de naam reclamebelasting een directe belasting geheven voor een openbare aankondiging die op 1 januari van het belastingjaar zichtbaar is vanaf de openbare weg.

2.4

De heffing van reclamebelasting is beperkt tot het gebied, zoals dit op de bij de Verordeningen behorende kaart is gearceerd en nader is beschreven. Dit gebied beslaat een gedeelte van het centrum van [Z] , alsmede enkele aanloopgebieden. Het kantoor van belanghebbende ligt aan de uiterste rand van een dergelijk aanloopgebied. Het gebied aangeduid als “de Markt” (hierna: de Markt) behoort sinds de Verordening 2016 tot het gebied waarbinnen reclamebelasting geheven kan worden. Het gedeelte van het centrum dat wordt aangeduid als de “Gouden Winkelrand” (de Constantijnstraat en de Rijssensestraat; hierna: de Gouden Winkelrand) behoort sinds de Verordening 2017 tot het gebied waarbinnen reclamebelasting kan worden geheven.

2.5

Ingevolge artikel 6 van de Verordeningen wordt de reclamebelasting geheven naar een vast bedrag van € 480 voor één openbare aankondiging, met in achtneming van het overigens in deze verordeningen bepaalde.

2.6

In het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 oktober 2012

aan de raad tot invoering van de reclamebelasting is onder meer het volgende opgenomen:

Samenvatting:

De verbetering van het verblijfs- en ondernemingsklimaat in het centrum van [Z] vraagt om een gezamenlijke aanpak van de daar gevestigde ondernemers. Om tot uitvoering van marketing- en promotieactiviteiten te komen dient een financieringsinstrument te worden gevonden waaraan door alle ondernemers wordt bijgedragen en waarmee het free-riden tot het verleden gaat behoren. Het middel reclamebelasting biedt in deze situatie uitkomst. Gebleken is dat de noodzaak voor een gezamenlijk aanpak en een gezamenlijk financiering breed wordt onderschreven en dat voor de invoering van reclamebelasting draagvlak bestaat.

(...)

Doelstelling:

Met een gezamenlijk te beheren ondernemersfonds, dat wordt gevoed met de opbrengsten uit de reclamebetasting, ondernemers in [Z] -Centrum in staat stellen de marketing en promotie van het winkelgebied vorm te geven en daarmee bij te dragen aan een versterking van het verblijfs- en ondernemingsklimaat.”

2.7

Het hierboven bedoelde ondernemersfonds is de Stichting [A] (hierna: [A] ). De heffingsambtenaar heeft een door [A] opgestelde Activiteitenagenda centrum [Z] en een door [A] opgestelde financiële verantwoording voor beide in geschil zijnde jaren overgelegd. Tot de financiële verantwoording die door [A] is opgesteld, behoort een uitvoerige en gedetailleerde kolommenbalans.

2.8

De opbrengst van de reclamebelasting 2015 is blijkens een beschikking van 22 april 2016 waarin de subsidie aan [A] definitief wordt vastgesteld als volgt aangewend:

“Met onze brief van 26 mei 2015 (15UIT09041) hebben wij aan uw Stichting voor het jaar 2015 een subsidie verleend voor een bedrag á € 59.520,00. Op basis van de door u voor het jaar 2015 ingediende financiële verantwoording en de werkelijke opbrengst reclamebelasting 2015, stellen wij de subsidie vast op een bedrag van € 52.039,-- Dit bedrag is als volgt berekend:

Werkelijke opbrengst reclamebelasting 2015 58.959,00

Uitvoeringskosten - 5.000,00

Te veel in 2014 uitgekeerd - 1.920,00

=======

Totaal subsidiebedrag 52.039,00

Het door u aangegeven overschot wordt toegevoegd aan de reserve.

Wij hebben u voor het jaar 2015 een bedrag van € 52.600,-- aan voorschotten betaald. Nu de

subsidie is vastgesteld op € 52.039,-- is een bedrag van € 561,-- te veel betaald. Dit bedrag zal

conform eerdere afspraken worden verrekend bij de subsidievaststelling 2016.”

2.9

Ook in 2016 is de subsidie aan [A] verleend op basis van de (verwachte) opbrengst reclamebelasting 2016 minus de (verwachte) perceptiekosten. Daarbij zijn de volgende voorwaarden gesteld:

“De subsidie wordt verleend om u in staat te stellen de activiteiten die zijn benoemd in uw activiteitenplan 2016 uit te voeren. Hierbij handelt het om activiteiten die er op zijn gericht: - het ondernemersklimaat in het centrumgebied te versterken en te verbeteren;

- [Z] in al zijn hoedanigheden te profileren,

- activiteiten te coördineren

- ondernemers te stimuleren en hen ondersteuning en advies te bieden.”

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de aanslagen reclamebelasting 2015 en 2016 terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.

3.2

Belanghebbende stelt in hoger beroep dat de Verordeningen te haren aanzien verbindende kracht ontberen, aangezien voor de beperking van het heffingsgebied geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Meer in het bijzonder stelt belanghebbende onder andere dat onvoldoende inzicht bestaat in de aanwending van de opbrengst van de reclamebelasting, dat de opbrengst gedeeltelijk toevloeit aan individuele belastingplichtigen, dat het gebied waar belanghebbende is gevestigd geen baat heeft bij de activiteiten gefinancierd met de opbrengst van de reclamebelasting en dat ondernemingen in het gebied van de “Gouden Winkelrand” daarentegen daar wel baat bij hebben, zodat deze ondernemers ten onrechte zijn uitgezonderd van heffing.

3.3

Beide partijen hebben voor hun standpunt voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar, en van de aanslagen.

3.5

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing