Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3643, 18/00193 en 18/00194

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3643, 18/00193 en 18/00194

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
25 april 2019
Datum publicatie
3 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:3643
Zaaknummer
18/00193 en 18/00194

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek. Gronden waarop verzoeker het verzoek tot wraking doet steunen kunnen niet tot de conclusie leiden dat de raadsheren partijdig zijn, of dat bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

Uitspraak

beslissing

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

W rakingskamer

Locatie Arnhem

Wrakingsnummer 200.256.514/01

Datum beslissing: 25 april 2019

Beslissing van de wrakingskamer

op het verzoek tot wraking, gedaan door

[X] te [Z] (hierna: verzoeker)

1. De procedure

1.1. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld in de belastingzaken die bij het Hof zijn ingeschreven onder de nummers 18/00193 en 18/00194.

1.2. Het onderzoek ter zitting met betrekking tot die zaken heeft plaatsgevonden op 30 januari 2019 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord verzoeker en namens de Inspecteur [A] , bijgestaan door [B] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.

1.3. Bij op 18 maart 2019 ter griffie van het hof per faxbericht ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van de raadsheren mr. V.F.R. Woeltjes, mr. R.A.V. Boxem en mr. M.G.J.M. van Kempen, en griffier mr. E.D. Postema.

1.4. De genoemde raadsheren hebben te kennen hebben gegeven niet in het verzoek te berusten en niet de behoefte te hebben om te worden gehoord.

1.5. De griffier van het Hof heeft verzoeker bij aangetekend verzonden brief van 1 april 2019 uitgenodigd om met betrekking tot het wrakingsverzoek te worden gehoord op 17 april 2019 om 14:30 uur te Arnhem.

1.6. Bij faxbericht van 16 april 2019 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek schriftelijk toegelicht en aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

1.7. Verzoeker is op 17 april 2019 niet ter zitting verschenen.

2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot wraking

2.1.

Uit de tekst van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) volgt dat een verzoek tot wraking enkel kan worden gedaan ten aanzien van rechters die een bepaalde zaak behandelen.

2.2.

Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op de griffier van de meervoudige belastingkamer van het Hof moet verzoeker derhalve in zijn verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.3.

Het verzoek tot wraking is tijdig, schriftelijk en gemotiveerd gedaan en voldoet daarmee aan de eisen die artikel 8:16 Awb stelt, zodat het voor het overige ontvankelijk is.

3 Beoordeling van het wrakingsverzoek

3.1.

Artikel 8:15 Awb luidt:

Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

3.2.

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

3.3.

Uit het verzoekschrift kan worden afgeleid dat verzoeker zijn verzoek tot wraking van de raadsheren doet steunen op de volgende gronden:

Bedoelde raadsheren

– hebben tijdens de zitting van 30 januari 2019 gebruik gemaakt van het verweerschrift in hoger beroep van de Inspecteur van 26 juni 2018, terwijl dat verweerschrift is ingediend geruime tijd na afloop van de termijn die geldt voor het indienen van het hoger beroep.

– hebben reeds geruime tijd vóór de zitting in eerste aanleg en ook geruime tijd vóór de uitspraak van rechtbank Gelderland een verweerschrift van de Belastingdienst in ontvangst genomen, wat kan worden afgeleid uit de op dat document geplaatste datumstempel “11 juni 2017”.

Verzoeker leidt daaruit af dat bij de genoemde raadsheren onder meer sprake is van partijdigheid, valsheid in geschrifte en samenspanning met de Belastingdienst.

3.4.

De in 3.3. weergegeven feiten en omstandigheden kunnen niet tot de conclusie leiden dat bij de in 1.3. genoemde raadsheren partijdig zijn, of dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

3.5.

De wrakingskamer hecht er daarbij aan op te merken dat de wettelijke termijn van zes weken voor hoger beroep geldt voor het indienen van het hoger beroep, maar dat deze niet van toepassing is op het vervolgens door het Hof bij de wederpartij opgevraagde verweerschrift. Uit de stukken blijkt verder dat de genoemde datumstempel “11 september 2017” de datum van binnenkomst bij de rechtbank betreft van het door de inspecteur in de procedure bij de Rechtbank overgelegde verweerschrift en niet de datum van binnenkomst bij het Hof.

3.6.

Het wrakingsverzoek treft geen doel. Hetgeen verzoeker overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.

4 Beslissing

De wrakingskamer

– verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking voor zover het betrekking heeft op de griffier en

– wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren mr. V.F.R. Woeltjes, mr. R.A.V. Boxem en mr. M.G.J.M. van Kempen af.

Aldus gedaan te Arnhem door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. I. Katz-Soeterboek en mr. M.E. van Wees en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier op 25 april 2019

(A.W.M. van der Waerden )

(R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 april 2019.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (Artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).