Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:441, 18/00460 en 18/00461

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:441, 18/00460 en 18/00461

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 januari 2019
Datum publicatie
1 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:441
Formele relaties
Zaaknummer
18/00460 en 18/00461

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Vereiste aangifte. Verschuldigde IB/PVV van € 810 is op zichzelf beschouwd niet aanzienlijk.

Uitspraak

Belasting

Locatie Arnhem

nummers 18/00460 en 18/00461

uitspraakdatum: 22 januari 2019

nummer 05/003680

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

appellant

: [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

verweerder

: de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

aangevallen beslissing

: uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 13 april 2018, nummers AWB 17/3388 en AWB 17/3397

betreft

: aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) 2013 alsmede de daarbij genomen beschikkingen inzake de belastingrente en de boete

onderzoek ter zitting

: op 17 januari 2019 te Arnhem

waarbij verschenen

: de gemachtigde van belanghebbende, mr. [A] , alsmede drs. [B] namens de Inspecteur

gronden:

  1. Naar het oordeel van het Hof slaagt de primaire stelling van de Inspecteur, inhoudende dat de bewijslast te dezen moet worden omgekeerd en verzwaard omdat de vereiste aangifte niet is gedaan, niet. Een verschuldigde IB/PVV van, zoals de Inspecteur voorstaat, € 810 is naar het oordeel van het Hof op zichzelf beschouwd niet aanzienlijk.

  2. Gelet op het debat ter zitting in hoger beroep zijn partijen bij wijze van compromis overeengekomen dat, overeenkomstig de subsidiaire stelling van de Inspecteur, de verschuldigde IB/PVV moet worden vastgesteld op € 810 en de boete moet worden vastgesteld op € 200. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.

  3. Gelet op het voorgaande berekent het Hof de Zvw op (5,65% x € 6.200 =) € 350.

4. Het hoger beroep is derhalve gegrond.

proceskosten:

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende. Het Hof houdt de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de beslissing inzake de proceskosten betreft, in stand. Het Hof stelt de vergoeding voor wat betreft het hoger beroep, overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op een bedrag van

1 x 2 x € 512 = € 1.024 ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand (twee punten voor proceshandelingen en wegingsfactor 1).

beslissing:

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskostenvergoeding en het griffierecht,

- vernietigt de uitspraken op bezwaar,

- stelt de aanslag IB/PVV 2013 vast op een verschuldigde IB/PVV van € 810,

- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig,

- stelt de verschuldigde boete vast op € 200,

- stelt de aanslag Zvw vast op € 350,

- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig,

- veroordeelt de Inspecteur in de vergoeding van de proceskosten aan de zijde van belanghebbende voor wat betreft het hoger beroep, vastgesteld op € 1.024, en

- gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht in hoger beroep vergoedt van € 126.

Aldus gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 22 januari 2019 in het openbaar uitgesproken.