Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:442, 18/00094

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:442, 18/00094

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 januari 2019
Datum publicatie
1 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:442
Zaaknummer
18/00094

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Specifieke zorgkosten. Vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 18/00094

uitspraakdatum: 22 januari 2019

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 januari 2018, nummer AWB 16/7398, ECLI:NL:RBGEL:2018:146, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard en de aanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018 en is geschorst, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen tot een compromis te komen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.6.

Op 31 oktober 2018 heeft de Inspecteur een compromisvoorstel naar belanghebbende verstuurd, waarvan hij een afschrift aan het Hof heeft verzonden. Belanghebbende heeft het Hof bij brief van 12 november 2018 laten weten het compromisvoorstel niet te accepteren en heeft het Hof verzocht uitspraak te doen. Het Hof heeft partijen op 15 november 2018 een formulier gestuurd en hen verzocht daarop aan te geven of zij een nadere zitting wensen. In de begeleidende brief is aangegeven dat het Hof voornemens is zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen. Voorts is partijen in die brief gewezen op het recht ter nadere zitting te worden gehoord en is aangegeven dat als partijen het formulier niet binnen twee weken retourneren, het Hof ervan zal uitgaan dat partijen geen nadere zitting wensen. Van de Inspecteur is op 26 november 2018 een formulier retour ontvangen, waarin hij te kennen heeft gegeven dat hij niet om een nadere zitting verzoekt. Belanghebbende heeft het formulier niet (binnen twee weken) geretourneerd. Het Hof heeft vervolgens, gelet op het bepaalde in artikel 8:57 Algemene wet bestuursrecht, beslist dat het nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren [in] 1960 en is gehuwd met mevrouw [A] .

2.2.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2013 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 26.176. Dit inkomen is opgebouwd uit een WAO-uitkering van € 25.470 en een uitkering van Stichting aanvullingsfonds bouwnijverheid van € 706. Na aftrek van de persoonsgebonden aftrek van € 6.515 bedraagt het belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van belanghebbende volgens de aangifte € 19.661.

2.3.

De opgevoerde persoonsgebonden aftrek houdt uitsluitend verband met specifieke zorgkosten. Belanghebbende heeft de persoonsgebonden aftrek als volgt berekend:

Uitgaven voor hulpmiddelen

1.200

Uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit

700

Extra uitgaven voor kleding- en beddengoed

310

Genees- en heelkundige hulp

5.170

Totaal

7.380

Af: drempel uitgaven specifieke zorgkosten

865

Persoonsgebonden aftrek

6.515

2.4.

De Inspecteur heeft belanghebbende vragen gesteld over de persoonsgebonden aftrek en hem verzocht deze aftrek te onderbouwen. Belanghebbende heeft de vragen van de Inspecteur niet inhoudelijk beantwoord. Evenmin heeft hij bewijsstukken verstrekt. De Inspecteur heeft de aftrekpost inzake de specifieke zorgkosten gecorrigeerd en met dagtekening 8 juni 2016 de onderhavige aanslag IB/PVV 2013 vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 26.176. Tevens is belanghebbende bij beschikking belastingrente van € 224 in rekening gebracht. De daartegen gerichte bezwaren heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar afgewezen. Belanghebbende heeft tegen die beslissingen beroep ingesteld bij de Rechtbank.

2.5

Op 2 juni 2017 heeft het eerste onderzoek ter zitting bij de Rechtbank plaatsgevonden. In het proces-verbaal van die zitting is onder meer het volgende opgenomen (waarbij belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ en de Inspecteur als ‘verweerder’):

“Rechter geeft aan dat hij begrijpt hoe eiser zich vast voelt te zitten in een woud van brievenschrijverij en dat hij daar graag een oplossing voor wil vinden. Hij vraagt of de aangiftes 2010, 2011 en 2012 definitief zijn vastgesteld. Eiser en verweerder bevestigen dat. Voor 2014 en 2015 zijn de aangifte wel vastgesteld, maar verweerder kan niet bevestigen of 2014 en 2015 definitief zijn vastgesteld en of daar specifieke zorgkosten in voorkomen.

De rechter legt aan verweerder de vraag voor hoe hij aankijkt tegen 2013, rekening houdende met de kosten die in de omliggende jaren zijn opgenomen en mogelijk zijn goedgekeurd.

Verweerder kan niet bevestigen of de zorgkosten in alle jaren zijn goedgekeurd.

Aan eiser houdt de rechter voor dat er voor 2013 geen stukken in het dossier aanwezig zijn op basis waarvan de aftrek kan worden verleend.

De rechter vraagt beide partijen of ze akkoord kunnen gaan met het aanhouden van de behandeling, waarbij verweerder de gelegenheid krijgt om te kijken naar de aftrek van zorgkosten in de aangiftes 2010, 2011, 2012, 2014 en 2015 en dan een standpunt zal bepalen over de aftrek van de zorgkosten in 2013. Verweerder gaat akkoord.

Eiser wil graag toevoegen dat er niet meer inhoudelijk naar de zorgkosten in de aangiftes wordt gekeken. De partner [van belanghebbende] vindt dat de zorgkosten waarvoor geen bewijsstukken hoeven worden aangeleverd sowieso moeten worden meegenomen.

Partijen gaan akkoord met het voorstel.”

2.6

De Rechtbank heeft het onderzoek geschorst. In het schorsingsbesluit dat op 13 juni 2017 naar partijen is verzonden, is onder meer het volgende opgenomen:

“De behandeling van het beroep is geschorst omdat verweerder bereid is gevonden de persoonsgebonden aftrek voor uitgaven van specifieke zorgkosten die in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 is opgenomen opnieuw te beoordelen. Daarvoor wordt verweerder in de gelegenheid gesteld om de aangiften IB/PVV van eiser voor de jaren 2010, 2011, 2012, 2014 en 2015 te bekijken, enkel om vast te stellen of in die aangiftes een persoonsgebonden aftrek voor uitgaven van specifieke zorgkosten in aanmerking is genomen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat wanneer uit de definitief vastgestelde aangiftes IB/PVV voor de genoemde jaren blijkt dat een persoonsgebonden aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking is genomen, hij de rechtbank zal informeren voor welk gedeelte hij bereid is deze aftrek in de aangifte IB/PVV 2013 alsnog te accepteren. Verweerder zal deze aftrek in de definitieve aangiftes niet inhoudelijk beoordelen.”

2.7

De Inspecteur heeft op 15 juni 2017 een nader stuk bij de Rechtbank ingediend. Daarin heeft hij geschreven dat uit nader onderzoek is gebleken dat belanghebbende in de jaren 2010 tot en met 2012 de volgende specifieke zorgkosten in aftrek heeft gebracht: € 75 (2010), € 4.337 (2011) en € 5.890 (2012). De aanslagen zijn conform de aangiften vastgesteld, zonder dat onderzoek is gedaan naar de aanvaardbaarheid van de afgetrokken bedragen. Voorts heeft de Inspecteur geconstateerd dat belanghebbende in de jaren 2014 en 2015 bedragen van € 6.567 (2014) en € 7.827 (2015) aan specifieke zorgkosten in aftrek heeft gebracht. Ook die aangiften zijn zonder nader onderzoek gevolgd en de aanslagen zijn conform de aangiften van belanghebbende vastgesteld. De Inspecteur heeft in het nadere stuk geconcludeerd dat de aftrek van specifieke zorgkosten in de jaren 2010 tot en met 2012, 2014 en 2015 nimmer inhoudelijk is onderzocht, dat de aanvaarding van de aftrek in geen van die jaren is gebaseerd op een ingenomen standpunt en dat daarom geen lijn is door te trekken naar het jaar 2013. Voor het jaar 2013 dient daarom volgens hem geen aftrek van specifieke zorgkosten te worden verleend.

2.8

Belanghebbende heeft in een brief van 25 juni 2017 op het nadere stuk van de Inspecteur gereageerd. Vervolgens heeft bij de Rechtbank een tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 1 december 2017. De Rechtbank heeft op 15 januari 2018 uitspraak gedaan. Het beroep van belanghebbende is daarin ongegrond verklaard.

2.9

Op 12 maart 2018 heeft de Inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 aan belanghebbende opgelegd en de in die jaren eerder in aftrek aanvaarde specifieke zorgkosten nagevorderd. De tegen die navorderingsaanslagen gerichte bezwaren van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 13 september 2018 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van de door hem in zijn aangifte IB/PVV 2013 opgevoerde specifieke zorgkosten. Indien die vraag ontkennend dient te worden beantwoord, is voorts in geschil of de Inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat belanghebbende niettemin recht heeft op aftrek van die specifieke zorgkosten.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing