Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-08-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6527, 18/00647 en 18/00648

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-08-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6527, 18/00647 en 18/00648

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13 augustus 2019
Datum publicatie
23 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:6527
Zaaknummer
18/00647 en 18/00648

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Afwijzing verzoek ambtshalve vermindering aanslagen. Wijziging eerder gekozen onderlinge verhouding gezamenlijke grondslag sparen en beleggen. Aanslagen zijn onherroepelijk komen vast te staan.

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummers 18/00647 en 18/00648

uitspraakdatum: 13 augustus 2019

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 26 juni 2018, nummers AWB 17/4964 en 17/4968, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2013 en 2014 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.

1.2

Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht die aanslagen ambtshalve te verminderen. Dat verzoek is door de Inspecteur afgewezen. Tegen die beslissing heeft belanghebbende – met instemming van de Inspecteur – rechtstreeks beroep ingesteld bij rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).

1.3

De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 18 juli 2019 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote mevrouw [A] , alsmede – namens de Inspecteur – [B] .

1.6

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende (geboren [in] 1943) is gehuwd met mevrouw [A] (geboren [in] 1945). Belanghebbende en zijn echtgenote zijn fiscale partners.

2.2

Belanghebbende heeft voor de jaren 2013 en 2014 aangifte voor de IB/PVV gedaan naar onder meer een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.003 respectievelijk € 2.598. Voor 2013 is daarbij uitgegaan van een gezamenlijke grondslag van € 75.092 (bezittingen € 145.354 min heffingsvrij vermogen € 42.278 min ouderentoeslag € 27.984) en voor 2014 van € 64.965 (bezittingen € 135.227 min heffingsvrij vermogen € 42.278 min ouderentoeslag € 27.984). Die grondslagen zijn in de aangiften door belanghebbende en zijn echtgenote geheel aan belanghebbende toegerekend.

2.3

Overeenkomstig deze aangiften heeft de Inspecteur aan belanghebbende de aanslagen IB/PVV 2013 (dagtekening 18 maart 2015) en IB/PVV 2014 (dagtekening 9 april 2016) opgelegd. De aan de echtgenote van belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 zijn gedagtekend 18 maart 2015 onderscheidenlijk 23 oktober 2015. In die aanslagen zijn geen belastbare inkomsten uit sparen en beleggen begrepen. Bij de echtgenote is voor 2013 een bedrag van € 2.066 aan heffingskortingen in aanmerking genomen en voor 2014 € 2.097. Deze aan de echtgenote opgelegde belastingaanslagen zijn onherroepelijk geworden.

2.4

Bij een op 3 november 2016 bij de Inspecteur ingekomen brief van 2 november 2016 heeft belanghebbende ‘bezwaar’ aangetekend tegen de hem opgelegde aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 omdat volgens hem abusievelijk geen rekening is gehouden met een schuld in box 3 van € 43.069 voor 2013 (schuld € 48.869 min drempel € 5.800) en van € 37.906 voor 2014 (schuld € 43.706 min drempel € 5.800). Omdat deze ‘bezwaren’ buiten de wettelijke bezwaartermijn van zes weken zijn ingediend heeft de Inspecteur deze ‘bezwaren’ aangemerkt als verzoeken tot het ambtshalve verminderen van de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 van belanghebbende. De Inspecteur is aan die verzoeken geheel tegemoet gekomen en heeft bij beschikkingen van 30 november 2016 de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 ambtshalve verminderd tot aanslagen, berekend naar (onder meer) een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.280 (2013) respectievelijk € 1.082 (2014).

2.5

Bij brief van 4 juli 2017, ingekomen bij de Inspecteur op 5 juli 2017, heeft belanghebbende opnieuw ‘bezwaar’ aangetekend tegen de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014. Hij (en zijn echtgenote) wenst (wensen) de gekozen onderlinge verhouding met betrekking tot de gezamenlijke grondslag voor sparen en beleggen te wijzigen, in die zin dat 100% bij de echtgenote in aanmerking wordt genomen.

2.6

De Inspecteur heeft deze ‘bezwaren’ bij uitspraken op bezwaar van 17 augustus 2017 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken. Voorts heeft de Inspecteur die bezwaren aangemerkt als op de voet van artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) gedane verzoeken tot het ambtshalve verminderen van de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014. Die verzoeken zijn door de Inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikkingen afgewezen omdat de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 volgens de Inspecteur onherroepelijk vaststaan.

2.7

Met instemming van de Inspecteur heeft belanghebbende tegen de in 2.6 bedoelde beschikkingen op 18 september 2017 rechtstreeks beroep ingesteld bij de Rechtbank.

2.8

Bij brief van 7 april 2018 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 verder ambtshalve te verminderen in verband met een nog niet in aanmerking genomen schuld aan een creditcardmaatschappij per 1 januari 2013 van € 1.132,27 en per 1 januari 2014 van € 4.384,63.

2.9

De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 26 juni 2018 de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. Kort gezegd is de Rechtbank van oordeel dat, nu de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 onherroepelijk zijn geworden, de Inspecteur niet meer gerechtigd is de onderlinge verhouding in de verdeling van de grondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen te wijzigen.

2.10

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

2.11

Hangende het hoger beroep heeft de Inspecteur bij beschikkingen van 6 december 2018 de in 2.8 bedoelde verzoeken van belanghebbende ingewilligd. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is voor 2013 nader vastgesteld op € 1.105 en voor 2014 op € 906.

3 Het geschil en de standpunten van partijen

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende gerechtigd is de aanvankelijk door hem en zijn echtgenote gekozen onderlinge verhouding met betrekking tot de gezamenlijke grondslag voor sparen en beleggen – 100% aan belanghebbende – te wijzigen. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Beslissing