Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6889, 18/00221

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6889, 18/00221

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
27 augustus 2019
Datum publicatie
30 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:6889
Zaaknummer
18/00221

Inhoudsindicatie

BPM: Bij het bepalen van de waarde van de auto moet rekening worden gehouden met het schadeverleden.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 18/00221

uitspraakdatum: 27 augustus 2019

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 februari 2018, nummers LEE 17/2995 tot en met 17/2998, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 11 november 2016 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een verzuimboete opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd en de belastingrente verminderd tot nihil. Daarnaast heeft hij – naar het Hof begrijpt – de verzuimboete verminderd en een vergoeding voor proceskosten toegekend van € 246.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, behoudens voor zover daarbij de belastingrente is verminderd tot nihil, de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.181, de verzuimboete verminderd tot € 59, de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht van € 168 te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 1.503.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 26 januari 2015 in Duitsland een personenauto van het merk BMW, type 320d Touring met chassisnummer [00000] (hierna: de auto) gekocht voor een koopsom van € 23.109,24 (excl. btw). De datum van de eerste toelating van de auto is 7 januari 2013.

2.2.

Belanghebbende heeft ter zake van de auto op 16 december 2015 aangifte voor de bpm gedaan. In de aangifte heeft belanghebbende gekozen voor de methode ‘Taxatierapport’. Het bij de aangifte overlegde taxatierapport, gedateerd op 16 december 2015, is opgesteld door [A] , werkzaam voor [B] B.V. (hierna: het taxatierapport). In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 19.067, gebaseerd op een koerslijstwaarde van X-Ray van € 25.261 verminderd met de zogenoemde schadecalculatie ten bedrage van € 6.194. Laatstgenoemd bedrag bestaat uit een gecalculeerde schade van € 6.694 verminderd met een bedrag van € 500 aan normale gebruikssporen welke volgt uit de gebruikssporenmatrix van Autotelex. De auto had ten tijde van de aangifte een kilometerstand van 70.486. Belanghebbende heeft een bedrag van € 2.176 aan bpm voldaan.

2.3.

De historische nieuwprijs van de auto, inclusief accessoires, bedraagt € 65.978. De bruto bpm bedraagt € 7.531.

2.4.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 11 november 2016 een naheffingsaanslag in de bpm opgelegd ten bedrage van € 3.695 ter zake van de registratie van vier personenauto’s, waaronder de onderhavige auto. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een verzuimboete van € 369 opgelegd.

2.5.

Bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur zich – wat betreft de onderhavige auto – gebaseerd op een taxatie van de auto uitgevoerd op 21 december 2015 door Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). In het verslag ‘Onderzoek waardebepaling’, met dagtekening 22 januari 2016, concludeert DRZ tot een handelsinkoopwaarde van de auto van € 27.000. Daarbij is geen waardevermindering toegepast in verband met schade. Het deel van de naheffingsaanslag dat ziet op de auto is € 921.

2.6.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd en de belastingrente verminderd tot nihil. Daarnaast heeft hij – naar het Hof begrijpt – de verzuimboete verminderd en een vergoeding voor proceskosten toegekend van € 246.

2.7.

Ter zitting van de Rechtbank hebben partijen met betrekking tot de drie andere auto’s een compromis bereikt. Partijen zijn overeengekomen dat de naheffingsaanslag wat betreft het deel dat ziet op deze drie auto’s dient te worden verminderd tot € 588 en dat de verzuimboete ter zake van dit deel dient te worden verminderd tot nihil. Ter zake van de auto heeft de Rechtbank geoordeeld dat de waardevermindering als gevolg van schade in goede justitie dient te worden bepaald op € 1.000 en dat de naheffing aldus € 593 dient te bedragen en de verzuimboete dient te worden verminderd tot € 59. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, behoudens voor zover daarbij de belastingrente is verminderd tot nihil, de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.181 (= € 588 + 593), de verzuimboete verminderd tot € 59, de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht van € 168 te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 1.503.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslag – zoals deze luidt na de uitspraak van de Rechtbank – niet tot een te hoog bedrag is opgelegd en of de verzuimboete terecht is opgelegd. Met betrekking tot de naheffingsaanslag spitst het geschil zich toe op de vraag of de Rechtbank voldoende rekening heeft gehouden met de waardevermindering als gevolg van schade.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank te weinig rekening heeft gehouden met voormelde waardevermindering en de verzuimboete ten onrechte niet heeft vernietigd. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, en – naar het Hof begrijpt – primair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 600 (= € 588 + € 12) en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 606 (€ 588 + € 18). Tevens dient de verzuimboete te worden vernietigd.

3.3.

De Inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert uiteindelijk uitsluitend tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij met zijn primaire conclusie in zijn verweerschrift niet heeft bedoeld incidenteel appel te willen instellen tegen de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing