Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8055, 18/00740 en 18/00741

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8055, 18/00740 en 18/00741

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 oktober 2019
Datum publicatie
11 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:8055
Zaaknummer
18/00740 en 18/00741

Inhoudsindicatie

VPB en OB. Compromis ter zitting.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 18/00740 en 18/00741

uitspraakdatum: 1 oktober 2019

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 juli 2018, nummers AWB 16/5775 en 16/5776, ECLI:NL:RBGEL:2018:2954, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 544.389. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en een vergrijpboete opgelegd.

1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd van € 97.765. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en een vergrijpboete opgelegd.

1.3.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de belastingaanslagen gehandhaafd, de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd en de boetes vernietigd.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslag Vpb 2008 verminderd tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van € 219.207, de naheffingsaanslag OB verminderd tot € 53.899, de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de (naar het Hof begrijpt) Inspecteur veroordeeld tot betaling van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, de Staat veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens immateriële schade, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2019. Ter zitting is tevens het (incidenteel) hoger beroep behandeld met het zaaksnummer 18/00742.

2. Gronden

2.1.

Ter zitting zijn partijen tot overeenstemming gekomen dat:

-

de totale winstcorrectie voor de Vpb € 200.000 bedraagt;

-

de in aanmerking te nemen omzet voor de naheffingsaanslag OB 2008 € 200.000 bedraagt en dat van deze omzet 80 percent wordt belast tegen het algemene tarief en 20 percent van deze omzet wordt belast tegen het verlaagde tarief;

-

de Inspecteur de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken, forfaitair zal vergoeden; en

-

de Inspecteur het griffierecht voor hoger beroep aan belanghebbende zal vergoeden.

2.2.

Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.

2.3.

In de aangifte Vpb 2008 is een belastbaar bedrag van -/- € 33.262 vermeld. Een totale correctie van de winst met € 200.000, rekening houdend met een te verrekenen verlies uit 2007 van € 70.558, heeft tot gevolg dat de navorderingsaanslag Vpb 2008 moet worden verminderd tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van € 96.180 (-/- € 33.262 + € 200.000 -/- € 70.558).

2.4.

Voor de naheffingsaanslag OB dient een omzet van € 200.000 in aanmerking te worden genomen, waarvan € 160.000 wordt belast tegen het algemene tarief van 19 percent (19 percent x € 160.000 = € 30.400) en € 40.000 wordt belast tegen het verlaagde tarief van 6 percent (6 percent x € 40.000 = € 2.400). De naheffingsaanslag OB 2008 moet derhalve worden verminderd tot € 32.800 (€ 30.400 + € 2.400).

2.5.

De kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken dienen overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht te worden vastgesteld op € 1.536 (3 punten (hogerberoepschrift, schriftelijke zienswijze na incidenteel hoger beroep en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 512 (bedrag 2019)). Omdat er sprake is van samenhangende zaken (18/00740, 18/00741 en 18/00742) kent het Hof 2/3, zijnde € 1.024 toe aan belanghebbende en het resterende bedrag van € 512 aan de belanghebbende in de zaak met nummer 18/00742.

2.6.

Belanghebbende heeft ter zitting nog uitdrukkelijk het standpunt ingenomen dat het sluiten van het compromis niet tot gevolg heeft dat zij ook haar standpunt laat varen dat met de Belastingdienst een overeenkomst bestaat omtrent de betaling van – onder meer – de onderhavige belastingaanslagen. In zoverre behoudt zij zich alle rechten en weren voor.

3 Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten, het griffierecht en de vergoeding van immateriële schade,

– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,

– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,

– vermindert de navorderingsaanslag Vpb 2008 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 96.180,

– vermindert de naheffingsaanslag OB 2008 tot een bedrag van € 32.800,

– vermindert de heffingsrente voor beide belastingaanslagen dienovereenkomstig,

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 1.024, en

– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 508 in verband met het hoger beroep bij het Hof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.

De beslissing is op 1 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

De griffier is verhinderd de uitspraak

te ondertekenen.

(A.W.M. van der Waerden) (A.E. Keulemans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 oktober 2019.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH DEN HAAG.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.