Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-12-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10020, 19/00281 en 19/00282

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-12-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10020, 19/00281 en 19/00282

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 december 2020
Datum publicatie
11 december 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:10020
Formele relaties
Zaaknummer
19/00281 en 19/00282

Inhoudsindicatie

Invordering. Aanmaningskosten en betekeningskosten dwangbevel.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 19/00281 en 19/00282

uitspraakdatum: 1 december 2020

Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 januari 2019, nummers AWB 18/3001 en 18/3002, in het geding tussen belanghebbende en

de invorderingsambtenaar van de gemeente Arnhem (hierna: de invorderingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De invorderingsambtenaar heeft aan belanghebbende kosten in rekening gebracht voor een aanmaning en dwangbevel bij de invordering van aanslagen gemeentelijke belastingen 2016 en 2017.

1.2.

De bezwaren van belanghebbende zijn door de invorderingsambtenaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Ambtshalve is de invorderingsambtenaar inhoudelijk aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet gekomen.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Aan belanghebbende zijn, voor de betaling van de aanslagen gemeentelijke belastingen voor het jaar 2016 (vorderingsnummer: [00000] ) en 2017 (vorderingsnummer: [00001] ), aanmaningskosten en dwangbevelkosten in rekening gebracht.

2.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanmanings- en dwangbevelkosten en heeft daarbij verzocht om vergoeding van de kosten van het bezwaar.

2.3.

De invorderingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 april 2018 het bezwaar van belanghebbende wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard. Ambtshalve is de invorderingsambtenaar inhoudelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen. Over het verzoek van belanghebbende om vergoeding van kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, heeft de invorderingsambtenaar niets in zijn uitspraak opgenomen.

2.4.

Bij brief van 25 mei 2018 is belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank. Belanghebbende voert aan dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Verder voert belanghebbende aan:

"(…)

Verweerder verzuimde ten te beslissen op de aanvraag de kosten van het bezwaar te vergoeden.

Verweerder dient dit alsnog binnen twee weken te doen.

(…)"

2.5.

Bij brief van 27 juli 2018 meldt de invorderingsambtenaar aan belanghebbende dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Hij biedt aan de kosten in bezwaar en beroep te vergoeden tot een bedrag van € 249 respectievelijk € 250,50 (0,5 x € 501). De invorderingsambtenaar verzoekt belanghebbende om op basis hiervan het beroep bij de Rechtbank in te trekken.

2.6.

Bij brief van 1 oktober 2018 meldt belanghebbende de Rechtbank onder andere het volgde:

"(…)

REACTIE OP DE BRIEF VAN 27-7-2018 VAN VERWEERDER

Het aanbod in die brief kosten van bezwaar € 249 en beroep € 250,50 te vergoeden wordt door belanghebbende geaccepteerd. Het rechterlijk oordeel over deze kosten kan daarom achterwege blijven.

Verweerder heeft verzuimd de dwangsom vast te stellen. Zo dat niet alsnog wordt gedaan, is het rechterlijk oordeel daarover nodig.

(..)"

3 Geschil

3.1.

In geschil is uitsluitend het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op het verzoek om vergoeding van kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken (hierna: kostenvergoeding in bezwaar).

3.2.

Belanghebbende stelt in hoger beroep dat zij de invorderingsambtenaar op 25 mei 2018 in gebreke heeft gesteld om alsnog te beslissen op haar verzoek. Zij wijst daarbij naar twee zinnen in het beroepschrift waarin zij enerzijds opmerkt dat de invorderingsambtenaar verzuimde te beslissen op de aanvraag om een kostenvergoeding in bezwaar en anderzijds dat hij dit alsnog binnen twee weken dient te doen (zie 2.4.). De invorderingsambtenaar deed pas uitspraak op 27 juli 2018 (zie 2.5.) en dat is ruim twee weken na de ingebrekestelling, aldus belanghebbende. Belanghebbende komt tot de conclusie dat de Rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard.

3.3.

De invorderingsambtenaar kan zich vinden in de uitspraak van de Rechtbank en stelt dat als de zinnen in het beroepschrift (zie 2.4.) zouden moeten worden opgevat als een ingebrekestelling, het van belang is dat het beroepschrift gericht is aan de Rechtbank. Er is dus geen sprake van een verzoek, een ingebrekestelling, gericht aan de gemeente, aldus de invorderingsambtenaar.

4 Beoordeling van het geschil

5 Herstel dictum

6 Griffierecht en proceskosten

7 Beslissing