Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-12-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10026, 19/01330

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-12-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10026, 19/01330

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 december 2020
Datum publicatie
11 december 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:10026
Formele relaties
Zaaknummer
19/01330

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Integrale proceskostenvergoeding?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer: 19/01330

uitspraakdatum: 1 december 2020

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de erven van [X] te [Z]

(hierna gezamenlijk: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 3 september 2019, nummer AWB 18/5746, ECLI:NL:RBGEL:2019:3965, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst

(hierna: de Inspecteur),

betreffende de hierna te noemen aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 met dagtekening 22 juni 2018 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd (hierna: de aanslag). Daarnaast is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar, de aanslag en de beschikking vernietigd en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase en terugbetaling van het betaalde griffierecht aan belanghebbende gelast.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het Hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het Hof – verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Vaststaande feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.1.

De Inspecteur heeft [X] niet uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2014. [X] heeft uit eigen beweging voor 2014 aangifte gedaan welke aangifte door de Inspecteur is ontvangen op 5 december 2017. [X] is overleden [in] 2017.

2.2.

Met dagtekening 22 juni 2018 heeft de Inspecteur de aanslag conform de aangifte vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 18.888. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt met als reden dat de aanslag buiten de wettelijke termijn is opgelegd.

2.3.

Met dagtekening 1 oktober 2018 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen. De Inspecteur heeft daarbij wel een forfaitair berekende kostenvergoeding toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

2.4.

Met dagtekening 29 maart 2019 heeft de Inspecteur - hangende het beroep bij de Rechtbank - de aanslag en de beschikking alsnog verlaagd naar nihil. De Inspecteur heeft in dat kader aan belanghebbende een forfaitair berekende proceskostenvergoeding toegekend in verband met het indienen van het beroepschrift en heeft toegezegd het griffierecht te vergoeden.

In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof het volgende vast.

2.5.

Aangezien de Inspecteur de aanslag lopende de beroepsfase bij de Rechtbank heeft verminderd, heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de op forfaitaire wijze berekende proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase aan de zijde van belanghebbende en voorts terugbetaling van het betaalde griffierecht gelast.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan en concludeert tot bevestiging van die uitspraak.

4 Gronden

5 Beslissing