Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-12-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10508, 19/00771

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-12-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10508, 19/00771

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 december 2020
Datum publicatie
25 december 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:10508
Zaaknummer
19/00771

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling woning.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/00771

uitspraakdatum: 15 december 2020

Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de erven [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 april 2019, nummer UTR 18/1435, in het geding tussen belanghebbenden en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 15 november 2017 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 23 te [A] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, vastgesteld op € 218.000.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de hiertegen gerichte bezwaren ongegrond verklaard door de beschikking te handhaven.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft (digitaal) plaatsgevonden op 11 november 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Erflater, [X] is overleden [in] 2017. Hij was op de waardepeildatum eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een in 1934 gebouwde rijwoning met twee dakkapellen en een berging. De woning heeft een inhoud van 353 m³ en staat op een

perceel van 114 m2.

2.2.

Blijkens een verklaring van erfrecht van 19 juni 2017 zijn er drie erfgenamen, te weten de drie kinderen voortgekomen uit het huwelijk van erflater met zijn vooroverleden echtgenote. De erfgenamen zijn [B] , [C] en [D] . De drie erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard en hebben elk bij verklaring van 15 juni 2016 de heer [E] (hierna: [E] ) gevolmachtigd hen te vertegenwoordigen “terzake van het beheer als bedoeld in artikel 3:170 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek over de nalatenschap, alsmede terzake van de vereffening van de nalatenschap.”

2.3.

[E] heeft op 27 augustus 2017 mr. [F] (hierna: de gemachtigde) gemachtigd [E] “te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden aangaande de aanslag lokale heffingen alsmede de daarop vermelde WOZ beschikking.”

2.4.

Op 29 augustus 2017 stuurt de gemachtigde het volgende verzoek aan de heffingsambtenaar:

“Op 27 augustus 2017 heeft de heer [E] , gevolmachtigde, wonende aan de [b-straat] 13 te [A] , te dezen zaak woonplaats kiezende aan de [c-straat] 176c, [G] , zijnde gevolmachtigde van de erven, de heer [B] , mevrouw [C] en mevrouw [D] (hierna: belanghebbenden), mij verzocht hun belangen te behartigen en is vervolgens door mij aanvaard.

Een machtiging van [H] en de verklaring van erfrecht treft u bijgaand als bijlage 1 en 2 aan.

Belanghebbende wenst op grond van artikel 26 Wet WOZ een WOZ beschikkingen, ten aanzien van het object: de [a-straat] 23, [A] , te ontvangen met waardepeildatum 1 januari 2016, belastingjaar 2017.”

Ik verzoek u dan ook mij als gemachtigde de desbetreffende beschikking toe te zenden.”

2.5.

Met dagtekening 15 november 2017 stuurt de heffingsambtenaar een beschikking op naam van [B] .

2.6.

Met dagtekening 16 november 2017 maakt de gemachtigde bezwaar tegen de beschikking. In het bezwaarschrift staat het volgende:

“Naar aanleiding van de ontvangen beschikking d.d. 15 november 2017 maakt gemachtigde, namens belanghebbende, de heer [E] , gevolmachtigde, wonende aan de [b-straat] 13 te [A] , te dezen zaak woonplaats kiezende aan de [c-straat] 176c, [G] , zijnde gevolmachtigde van de erven, de heer [B] , mevrouw [C] en mevrouw [D] (hierna: belanghebbenden), thans en daarmee tijdig bezwaar tegen de hoogte van de WOZ- waarde op waardepeildatum 1 januari 2016 van de woning gelegen aan de [a-straat] 23 te [A] .”

2.7.

De uitspraak op bezwaar gedateerd 3 april 2018 is gericht aan de gemachtigde. In de kop staat “subjectnummer [000] ( [B] )”.

2.8.

In het door de gemachtigde ondertekende beroepschrift gedateerd 7 april 2018 staat het volgende:

“Hiermede en daarmee tijdig teken ik in hoedanigheid van gemachtigde van de erfgenamen: [B] , [C] en [D] , (…) beroep aan tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum d.d. 3 april 2018 gegeven op het bezwaarschrift tegen de vastgestelde WOZ-waarde van de woning van belanghebbende, eiser gelegen aan de [a-straat] 23 te [A] in het kader van de Wet waardering onroerende zaken.”

2.9.

In het verweerschrift bij de Rechtbank gedateerd 18 september 2018 staat het volgende”

“betreft: Verweerschrift beroep van [E]

Geachte heer/mevrouw,

Hierbij doe ik u het verweerschrift toekomen van de gemeente Hilversum inzake bovenvermelde beroepsprocedure die op 7 april 2018 is ingediend door Maatschap [H] (hierna: “belanghebbende"), namens hun cliënt [E] , tegen de hoogte van de WOZ-waarde betreffende de woning [a-straat] 23 te [A] .”

2.10.

De uitspraak van de Rechtbank is gedaan op de naam van “de erven van [B] ”.

2.11.

Vervolgens staat in het hogerberoepschrift van de gemachtigde gedateerd 11 juni 2019 het volgende:

“Ik verzoek u eerbiedig, in hoedanigheid als gemachtigde de erfgenamen: [B] , [C] en [D] , die de heer [E] hebben gevolmachtigde, wonende te [A] , [b-straat] 13, mij een uitstel van 4 weken te verlenen teneinde het beroep te kunnen aanvullen ten aanzien het belastingjaar 2017 met waardepeildatum 1 januari 2016 betreffende object: de woning gelegen aan de [a-straat] 23 te [A] .”

3 Geschil

In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de waarde te hoog is vastgesteld en bepleit een waarde van € 189.000. De heffingsambtenaar bepleit handhaving van de vastgestelde waarde. Verder is in geschil of de hoorplicht en het daaraan gekoppelde recht op inzage is geschonden.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing