Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-12-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10513, 19/01423

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-12-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10513, 19/01423

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 december 2020
Datum publicatie
25 december 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:10513
Zaaknummer
19/01423

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling woning.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/01423

uitspraakdatum: 15 december 2020

Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 september 2019, nummer UTR 18/78, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 25 te [Z] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2016 (hierna: de waardepeildatum), voor het jaar 2017 vastgesteld op € 282.000. Tegelijk met deze beschikking is voor het jaar 2017 een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 275.000 en de opgelegde aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (beeldbellen) plaatsgevonden op 11 november 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een hoekwoning (bouwjaar 1995) met een inhoud van 348 m3, voorzien van een aanbouw aan de zijgevel van 95 m3 (bouwjaar 2016), twee dakkapellen (bouwjaar 2011) en een berging (bouwjaar 1995). De woning is gelegen op een perceel met een oppervlakte van 203 m2. Dicht tegen de erfafscheiding van het perceel, ter hoogte van de achtertuin, is een ondergrondse afvalcontainer geplaatst, bestemd voor de inzameling van huishoudelijk afval (hierna: de ondergrondse afvalcontainer).

2.2.

De waarde van de woning is bij beschikking van 31 januari 2017 per de waardepeildatum vastgesteld op € 282.000. Het hiertegen gerichte bezwaar is op 9 maart 2017 door de heffingsambtenaar ontvangen.

2.3.

Op 11 juli 2017 is belanghebbende op het bezwaar gehoord. Volgens het daarvan opgemaakte verslag heeft belanghebbende tijdens de hoorzitting aangegeven veel overlast te ondervinden van de ondergrondse afvalcontainer. Naast geuroverlast betreft het (onder meer) geluidsoverlast en overlast door zwerfafval (in de tuin).

2.4.

Naar aanleiding van klachten van omwonenden, waaronder belanghebbende, heeft in de loop van het jaar 2017 een geuronderzoek plaatsgevonden, dat in opdracht van de gemeente Amersfoort is uitgevoerd door [A] . De uitkomsten van het onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van september 2017 (hierna: het geurrapport), dat – voor zover relevant – luidt als volgt:

5. Conclusies

(…)

Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies geformuleerd worden:

 De geur van het afvalstation is op alle waarnemingsdagen waargenomen.

 De geur van het afvalstation bevindt zich binnen een straal van ca. 20 meter om het afvalstation.

 Het is aannemelijk dat de aanwonende op de [a-straat] 25 de geur van het afvalstation kunnen waarnemen op hun perceel. Met name de achtertuin wordt belast.”

2.5.

Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort (hierna: het College) heeft belanghebbende bij brief van 10 november 2017 geïnformeerd over de bevindingen van het geuronderzoek en de conclusies in het geurrapport. Naar aanleiding van die conclusies heeft het College erkend dat belanghebbende geuroverlast ervaart en is besloten tot het plaatsen van een ‘ozongenerator’ in de ondergrondse afvalcontainer. Dit is een systeem dat speciaal ontwikkeld is om geuroverlast van ondergrondse afvalcontainers tegen te gaan. Tevens heeft het College een herhaalonderzoek aangekondigd in het jaar 2018.

2.6.

Bij e-mail van 3 december 2017 heeft belanghebbende een afschrift van de brief van het College, met als bijlage het geurrapport, aan de heffingsambtenaar toegezonden. Daarbij heeft belanghebbende aangegeven dat de geurhinder pertinent niet subjectief is en een waardedrukkende factor vormt.

2.7.

Op 5 december 2017 heeft de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan. Hierin wordt gerefereerd aan de uitkomsten van een geuronderzoek en de aangekondigde maatregel om de geuroverlast te beperken (plaatsing ozongenerator in de ondergrondse afvalcontainer). Aangegeven wordt dat bij het vaststellen van de waarde van de woning hiermee geen rekening is gehouden. Gebleken is dat de vergelijkingsobjecten waarmee de woning is vergeleken op de waardepeildatum een betere ligging hadden. Hierin heeft de heffingsambtenaar aanleiding gezien de waarde te verminderen tot € 275.000. Met betrekking tot de door belanghebbende ondervonden geluidsoverlast en overlast door zwerfafval wordt opgemerkt dat door de gemeente Amersfoort overlast beperkende maatregelen zijn getroffen. Door die maatregelen is de invloed ervan op het woongenot van belanghebbende acceptabel. Ook bij andere vormen van afvalinzameling is sprake van geluidsoverlast en overlast door zwerfafval, aldus nog steeds de heffingsambtenaar.

2.8.

De Rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep bij uitspraak van 25 september 2019 ongegrond verklaard. Volgens de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar met het taxatierapport, de matrix en de ter zitting gegeven toelichting aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning (na uitspraak op bezwaar) niet te hoog is vastgesteld. Uit de matrix volgt dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentieobjecten en de woning wat betreft onder meer inhoud en overige objectkenmerken. Volgens de Rechtbank is de waardeverhouding hiermee inzichtelijk gemaakt. In de matrix is toegelicht hoe met de slechtere ligging van de woning ten opzichte van de referentieobjecten rekening is gehouden. Dit verschil komt tot uitdrukking in de lagere gemiddelde m2-prijs van € 302 voor de woning, terwijl de gemiddelde m2-prijzen voor de referentieobjecten variëren van € 354 tot € 379. Verder is erop gewezen dat het referentieobject [b-straat] 2 een hogere m2-prijs heeft, ook al is dat object gelegen op een groter perceel. Belanghebbende heeft niet onderbouwd dat onvoldoende rekening is gehouden met de slechtere ligging van de woning, aldus nog steeds de Rechtbank. De Rechtbank is belanghebbende niet gevolgd in de stelling dat de heffingsambtenaar geen rekening heeft gehouden met het geurrapport. Daarmee was de heffingsambtenaar bekend. Volgens de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar niet verzaakt de grondstaffels in het geding te brengen, aangezien de grondstaffel voor de woning en de referentieobjecten is vermeld op pagina vijf van het taxatierapport.

2.9.

Bij dezelfde uitspraak heeft de Rechtbank het verzoek om een vergoeding van immateriële schade als gevolg van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg afgewezen. Volgens de Rechtbank is sprake van een bijzondere omstandigheid die een verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt, namelijk het meermaals verzoeken om uitstel van een zitting onder opgave van een grote hoeveelheid aan verhinderdagen door de gemachtigde van belanghebbende. De overschrijding van de redelijke termijn is daarmee niet het gevolg van het handelen van de Rechtbank, maar van het handelen van (de gemachtigde) van belanghebbende.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de waarde van de woning per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de waardeverminderende invloed van de ondergrondse afvalcontainer naast de woning van belanghebbende. Dat de ondergrondse afvalcontainer voor het onderhavige jaar een waardeverminderende factor vormt, is verder niet in geschil.

3.2.

In het kader van de waardering van de woning spelen verder de vragen of:

– de heffingsambtenaar het motiverings- en/of zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door in de uitspraak op bezwaar onvoldoende in te gaan op het geurrapport en de door belanghebbende ervaren overlast van de ondergrondse afvalcontainer, en

– de heffingsambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, meer in het bijzonder de door de heffingsambtenaar gehanteerde grondstaffels.

3.3.

Tenslotte is in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op een vergoeding van immateriële schade als gevolg van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. Het geschil spitst zich hierbij toe op de vraag of er sprake is van een bijzondere omstandigheid (invloed van de gemachtigde op de duur van het proces), die een verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing