Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-02-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1335, 19/00273

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-02-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1335, 19/00273

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13 februari 2020
Datum publicatie
21 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:1335
Zaaknummer
19/00273

Inhoudsindicatie

Aannemelijk dat sprake is van afkoop van een loonstamrecht, nu de vermogenspositie van de verzekeraar (de BV) zodanig is aangetast dat deze in feite niet meer kan voldoen aan haar uitkeringsverplichting.

Uitspraak

Locatie Leeuwarden

nummer 19/00273

uitspraakdatum: 13 februari 2020

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 januari 2019, nummer LEE 18/1758, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 200.951. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 24.986. Aan revisierente is daarbij een bedrag berekend van € 35.127.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden belastingaanslag en beschikkingen gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 januari 2019 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2019 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B] en [C] . Belanghebbende is, na daartoe op de wettelijk voorgeschreven wijze te zijn uitgenodigd, zonder bericht van verhindering aan het Hof niet verschenen.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

In verband met het beëindigen van een dienstverband per 1 december 2006 heeft

belanghebbende recht gekregen op een beëindigingsvergoeding ten bedrage van € 190.000.

2.2

Belanghebbende heeft op 12 december 2006 een stamrecht-BV, [D] BV (hierna genoemd: de BV), opgericht en is sinds de oprichting directeur en enig aandeelhouder van de BV.

2.3

De hiervoor - onder 2.1 - vermelde beëindigingsvergoeding is door de voormalige werkgever van belanghebbende op de bankrekening van de BV gestort en belanghebbende is met de BV een stamrechtovereenkomst aangegaan. Volgens de stamrechtovereenkomst dient het stamrecht uiterlijk in te gaan in het jaar waarin belanghebbende de 65-jarige leeftijd heeft bereikt; dat is in 2019.

2.4

In de jaren 2007 tot en met 2012, 2014 en 2015 zijn door de BV uitkeringen aan belanghebbende gedaan. De BV heeft daarvan opgave gedaan als loon uit vroegere dienstbetrekking en heeft over deze uitkeringen loonheffing ingehouden en afgedragen.

2.5

Volgens het jaarverslag over het jaar 2009 van de BV is de stamrechtaanspraak als volgt verdeeld:

- voor € 90.000 een direct ingaande stamrechtuitkering en

- voor € 100.000 een gerichte uitgestelde aanspraak.

2.6

De aangiften in de vennootschapsbelasting (hierna genoemd: Vpb) voor de jaren 2007 tot en met 2011 van de BV vermelden de volgende stand van de voorziening ten behoeve van de stamrechtverplichting:

Ultimo 2007 €185.153;

Ultimo 2008 € 183.046;

Ultimo 2009 € 179.902;

Ultimo 2010 € 175.639 en

Ultimo 2011 € 171.257.

2.7

Belanghebbende drijft sinds 1 januari 2007 een eenmanszaak - handelend onder de naam [E] - die zich bezig houdt met de handel in aanhangwagens (hierna te noemen: de eenmanszaak). De eenmanszaak is in 2010 gestaakt.

2.8

De balansen van de eenmanszaak, zoals opgenomen in de aangiften in de IB/PVV van belanghebbende, vermelden onder andere de volgende schulden van de eenmanszaak aan de BV:

Ultimo 2007 € 92.679;

Ultimo 2008 € 101.565;

Ultimo 2009 € 103.691 en € 5.850 en

Ultimo 2010 € -.

Bij de specificatie over de jaren 2007 en 2008 wordt bij deze balanspost vermeld “len. o/g [D] ”. Bij de aangifte in de IB/PVV voor 2009 ontbreekt een nadere specificatie. De aangifte in de IB/PVV voor 2010 bevat geen balans.

2.9

De aangiften Vpb 2007 tot en met 2010 van de BV vermelden bij de “Financiële vaste activa” de volgende vorderingen van de BV op de eenmanszaak:

Ultimo 2007 € 92.679;

Ultimo 2008 €101.565;

Ultimo 2009 € 103.691;

Ultimo 2010 € - en

Ultimo 2011 € -.

2.10

Volgens de aangiften in de Vpb voor de jaren 2007 tot en met 2010 is het eigen vermogen van de BV:

Ultimo 2007 € 18.157;

Ultimo 2008 € 16.920;

Ultimo 2009 € 16.126;

Ultimo 2010 € -/- 88.885 en

Ultimo 2011 € -/- 85.831.

2.11

De jaarverslagen van de BV over de jaren 2009 tot en met 2011 vermelden onder andere nog het volgende:

Lening u/g eenmanszaak Vordering r/c DGA Liquide middelen

2009 € 103.691 € 17.378 € 72.199

2010 - € 17.669 € 66.563

2011 - € 18.884 € 57.517

De totale activa van de BV bestonden volgens het jaarverslag over het jaar 2010 ultimo 2010 uit € 21.272 aan vorderingen en € 66.563 aan liquide middelen.

2.12

Op 2 december 2011 hebben belanghebbende en de BV aangifte in de IB/PVV voor 2010 respectievelijk in de Vpb voor 2010 gedaan. In de aangiften is verwezen naar een brief met dagtekening 2 december 2011. In die brief is, voor zover hier van belang, vermeld:

“Blijkens de heden, vrijdag 2 december 2011, ingediende aangifte inkomstenbelasting, respectievelijk aangifte vennootschapsbelasting 2010 blijkt een belastbaar inkomen voor de heer [X] ad. € 118.338, respectievelijk een negatief bedrag ad. € 105.011. In deze bedragen zijn verwerkt voor de heer [X] een kwijtscheldingswinst ad € 105.698, c.q. een bijzondere waardevermindering vlottende aktiva/overige vorderingen voor het zelfde bedrag voor [D] BV.

Uitgaande van de reguliere wetgeving zou de kwijtscheldingswinst niet komen tot belastingheffing voor zover het compensabele verliezen te boven zou gaan. Aan de andere zijde zou bij de besloten vennootschap sprake zijn van een compensabel verlies.

In dit bijzondere geval wordt verzocht om zowel in de inkomstenbelasting als in de vennootschapsbelasting e.e.a. buitenbeschouwing te laten en de aangiften af te handelen als ware er geen sprake van een kwijtscheldingswinst, c.q. een bijzondere waardevermindering vlottende activa/overige vorderingen.”.

2.13

Het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning volgens de ingediende aangifte in de IB/PVV voor 2010 bedraagt:

Belastbare winst € 79.896

Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking € 45.809

Inkomsten uit eigen woning -/- € 7.367

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 118.338

2.14

De Inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2011 een voorlopige aanslag in de IB/PVV voor 2010 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte. Het daarbij vastgestelde verzamelinkomen bedraagt € 118.338, bestaande uit uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning.

2.15

De Inspecteur heeft met dagtekening 3 februari 2012 een nadere voorlopige aanslag in de IB/PVV voor 2010 opgelegd. Het verzamelinkomen is daarbij vastgesteld op € 12.640, bestaande uit uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning. Het verschil met het belastbare inkomen volgens de hiervoor – onder 2.14 - vermelde voorlopige aanslag bedraagt derhalve € 105.698.

2.16

Bij brief met dagtekening 25 maart 2013 heeft de Inspecteur een afwijking van de hiervoor - onder 2.13 bedoelde aangifte in de IB/PVV aangekondigd. In die brief is onder meer het volgende vermeld:

Berekening verzamelinkomen

Op basis van uw brief d.d. 2 december 2011 betreffende uw verzoek om verliescompensatie van kwijtscheldingswinst tussen uw cliënt en [D] BV en op basis van de door mijn collega, de heer [F] , met u gevoerde correspondentie daarover, stel ik het verzamelinkomen van uw cliënt over 2010 als volgt vast:

Onderdeel Bedrag

Omzet volgens V&W € 133.079

Overige opbrengsten € 108. 082

Correctie kwijtscheldingswinst -105.698

= 2.384 € 2.384

€ 135.463

(...)

Verzamelinkomen = € 25.312”.

2.17

Met dagtekening 11 mei 2013 is de primitieve aanslag in de IB/PVV voor 2010 opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.312.

2.18

Bij brief met dagtekening 15 juni 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende bij de Inspecteur een verzoek ingediend. In de brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

Betreft: dhr. [X] (...)/ [D] BV (...)

Verzoek om standpuntbepaling m.b.t. uitkeringen uit stamrecht BV

[D] BV keert maandelijks een bedrag uit in het kader van haar met de heer [X] (...) bestaande/gesloten stamrechtovereenkomst.

Verzocht wordt om toe te staan dat deze uitkeringen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2016 achterwege blijven.”.

2.19

Bij brief van 1 december 2016 heeft de Inspecteur een navorderingsaanslag in de IB/PVV over 2010 aangekondigd. In deze brief heeft de Inspecteur, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

In uw brief van 15 juni 2016 verzoekt u om goedkeuring voor het tijdelijk stoppen van de uitkeringen door de heer [X] bij de door hem beheerste vennootschap [D] B. V. bedongen loonbelastingstamrecht. Blijkens de ingediende aangiften vennootschapsbelasting is het eigen vermogen van de vennootschap, en daarmee de dekking van de stamrechtverplichting, aanzienlijk negatief waardoor het stamrecht mogelijk niet volledig tot uitkering zal kunnen komen. Dit is aanleiding geweest de oorzaak van dit negatieve vermogen te onderzoeken.

Gebleken is dat [D] B.V. in het jaar 2010 een vordering ad € 105.698 ten laste van haar fiscaal resultaat heeft afgeboekt. Blijkens de aangiften inkomstenbelasting van de heer [X] betreft dit een vordering van de vennootschap op de heer [X] , c.q. de door hem gedreven onderneming. In de aangifte inkomstenbelasting 2010 verdwijnt de schuld aan [D] B.V. welke ultimo 2009 € 103.691 bedraagt van de balans en wordt in de winst- en verliesrekening een bate ad € 108.082 verantwoord. In de kapitaalsvergelijking echter wordt deze bate, middels het ten onrechte opvoeren van een privé-storting en het achtwege laten van het eindvermogen, omgezet in een negatief resultaat ad € 14.920. Door het op deze wijze onttrekken van een bedrag ad € 108.082 aan het vermogen van [D] B. V. werd de dekking van de stamrechtverplichting dusdanig aangetast dat het stamrecht feitelijk werd afgekocht. Conform het bepaalde in artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt de aanspraak op dat moment aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking en als zodanig in de heffing betrokken.”.

2.20

De Inspecteur heeft met dagtekening 28 januari 2017 de onderwerpelijke navorderingsaanslag in de IB/PVV over 2010 opgelegd. De Inspecteur heeft daarbij het bij aanslag vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd met € 175.639, zijnde balanswaarde van de stamrechtverplichting ultimo 2010, tot een bedrag van € 200.951.

2.21

Belanghebbendes gemachtigde is op 10 maart 2017 in bezwaar gekomen tegen de navorderingsaanslag in de IB/PVV over 2010. Mr. [G] van [H] belastingadviseurs te [Z] heeft bij brief van 8 juni 2017 het bezwaar nader gemotiveerd.

2.22

De Inspecteur heeft op 10 oktober 2017 een verzoek om informatie inzake het bezwaar tegen de navorderingsaanslag in de IB/PVV over 2010 verzonden aan belanghebbendes gemachtigde. Deze heeft in reactie hierop in zijn brief van 20 november 2017 onder andere het volgende geschreven:

Met uw collegae is gesproken over en besproken dat de - reeds door de belastingdienst gecorrigeerde - onttrekking ter zake van de afgeboekte vordering ook in de jaarrekening gecorrigeerd moet worden. Immers de bijzondere waardevermindering is - ondanks vooroverleg - niet geaccepteerd en zowel in de aangiften als de aanslagregeling Inkomstenbelasting als in de Vennootschapsbelasting niet geaccepteerd. De correctie mocht - om praktische redenen - in het jaarwerk 2016 worden gecorrigeerd. “.

2.23

Als vervolg op het hiervoor – onder 2.22 - bedoelde verzoek om informatie heeft de Inspecteur bij brief van 12 december 2017 een informatiebeschikking genomen vanwege het schenden van de informatieplicht van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna te noemen: AWR). De informatiebeschikking is op 24 januari 2018 onherroepelijk geworden.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de Inspecteur terecht over een bedrag van € 175.639 heeft nagevorderd met toepassing van artikel 19b, eerste lid, onder b en artikel 19b, achtste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna te noemen: Wet; tekst 2010).

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar, de bestreden navorderingsaanslag, de bestreden beschikking revisierente en de bestreden beschikking heffingsrente.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing