Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2778, 19/00094 en 19/00095

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2778, 19/00094 en 19/00095

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
31 maart 2020
Datum publicatie
10 april 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:2778
Zaaknummer
19/00094 en 19/00095

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Ontvankelijk bezwaar. Bekendmaking aanslagen. Termijnoverschrijding. Verschoonbaar? Verzoek ambtshalve vermindering buiten vijfjaarstermijn ingediend.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/00094 en 19/00095

uitspraakdatum: 31 maart 2020

Uitspraak van de vijfde meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur),

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 11 december 2018, nummers AWB 17/7025 en 17/7026, ECLI:NL:RBGEL:2018:5372, in het geding tussen de inspecteur en

[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),

betreffende na te noemen aanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft belanghebbende voor het jaar 2011 ambtshalve aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZWV) opgelegd naar respectievelijk een inkomen uit werk en woning en een bijdrage-inkomen van € 13.947. Gelijktijdig met de aanslagen is aan belanghebbende bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 984.

1.2.

Belanghebbende heeft verzocht om ambtshalve vermindering. Dit verzoek is afgewezen. Bij uitspraak op bezwaar van 21 november 2017 heeft de inspecteur het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is in beroep gekomen bij de rechtbank.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslagen IB/PVV en ZWV verminderd, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de boete verminderd tot € 787, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 1.252,50 en gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het griffierecht vergoedt.

1.5.

De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020 te Arnhem. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens de inspecteur, [A] , [B] en [C] . Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving aan het hof, niet verschenen.

1.8.

De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft tot begin 2013 op het adres [a-straat 1] in [D] gewoond. Vanwege een huurachterstand is hij uit zijn woning gezet. Vanaf dat moment was hij dakloos. Op 6 augustus 2013 heeft de gemeente Amersfoort de inschrijving van belanghebbende op voormeld adres met terugwerkende kracht per 2 juli 2013 ongedaan gemaakt en de status ‘vertrokken onbekend waarheen’ verwerkt in de gemeentelijke basisregistratie.

2.2.

Belanghebbende heeft een uitvinding gedaan. Van 14 april 2011 tot 1 april 2013 stond hij ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met een eenmanszaak genaamd [E] . Hij ontving een bijstandsuitkering van de gemeente Amersfoort. Om zijn uitvinding verder te ontwikkelen heeft hij een lening van de gemeente Amersfoort van € 45.000 gekregen. Dit bleek onvoldoende om de uitvinding te vermarkten. De gemeente heeft geen extra geld aan belanghebbende geleend. Hierdoor is hij in financiële problemen geraakt.

2.3.

De inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 in te dienen. Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan. De inspecteur heeft met dagtekening 17 juli 2013 de aanslag IB/PVV 2011 en de aanslag ZVW 2011 ambtshalve vastgesteld en naar het onder 2.1 genoemde adres gestuurd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning en het bijdrage-inkomen is daarbij vastgesteld op € 13.947. Ook heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 984.

2.4.

In de loop van 2016 heeft belanghebbende met hulp van vrienden woonruimte gevonden in [Z] . Bij brief van 14 december 2016 heeft de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) belanghebbende meegedeeld dat er op zijn aanslag IB/PVV over het jaar 2011 een bedrag van € 2.615 niet is betaald. Een deel daarvan is te weinig betaalde AOW-premie. De SVB heeft belanghebbende meegedeeld dat sprake is van schuldige nalatigheid en dat dit gevolgen kan hebben voor zijn toekomstige AOW-uitkering. Ook is in de brief vermeld dat als belanghebbende het niet eens is met de schuld bij de Belastingdienst, hij contact met hen dient op te nemen. Bij de SVB kan hij alleen bezwaar maken tegen de schuldige nalatigheid. Belanghebbende dient er volgens de brief voor te zorgen dat het bezwaarschrift vóór 26 januari 2017 bij de SVB binnen is.

2.5.

Bij brief van 23 januari 2017, gericht aan de SVB, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen zowel de aanslagen IB/PVV en ZVW en de beschikkingen, als de mededeling van schuldige nalatigheid.

2.6.

Een medewerker van de SVB heeft belanghebbende naar aanleiding van de brief van 23 januari 2017 telefonisch meegedeeld dat hij zich ter zake van de aanslagen IB/PVV en ZVW en de beschikkingen tot de Belastingdienst dient te wenden en hem geadviseerd het bezwaarschrift in te trekken.

2.7.

Bij brief van 3 mei 2017, ontvangen door de inspecteur op 12 mei 2017, heeft belanghebbende verzocht om herziening van de aanslagen IB/PVV en ZVW en de beschikkingen. Bij besluit van 6 juni 2017 heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen, omdat het verzoek niet is ingediend binnen vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslagen betrekking hebben.

2.8.

Belanghebbende heeft tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij uitspraak op bezwaar van 21 november 2017 ongegrond verklaard.

2.9.

De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 11 juni 2018, AWB 17/7025 en 17/7026, de brief van 23 januari 2017 aangemerkt als een bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV en ZWV en de beschikkingen en geoordeeld dat dit bezwaar ontvankelijk is. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat op dit bezwaar niet is beslist en dat de beslissing van 21 november 2017 kan worden beschouwd als de schriftelijke weigering om een besluit te nemen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende aangemerkt als mede gericht tegen het niet beslissen op het bezwaar van 23 januari 2017 en dit beroep gegrond verklaard. Omdat beide partijen de rechtbank hebben verzocht om de zaak niet terug te wijzen, heeft de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld de hoogte van zijn inkomen in 2011 nader te onderbouwen.

3 Geschil

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is het door belanghebbende ingediende bezwaar terecht ontvankelijk verklaard door de rechtbank?

II. Is het verzoek om ambtshalve vermindering met betrekking tot de aanslagen IB/PVV en ZVW en de beschikkingen terecht afgewezen?

Belanghebbende beantwoordt vraag I bevestigend en vraag II ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de rechtbank ingediende beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing