Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-01-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:287, 18/01001 t/m 18/01003

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-01-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:287, 18/01001 t/m 18/01003

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
14 januari 2020
Datum publicatie
24 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:287
Formele relaties
Zaaknummer
18/01001 t/m 18/01003

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Eigenwoningregeling. Bevoegdheid tot navordering. Kwade trouw? Vergrijpboetes.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 18/01001, 18/01002 en 18/01003

uitspraakdatum: 14 januari 2020

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 september 2018, nummers LEE 18/994 tot en met Lee 18/996, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV met als dagtekening 2 december 2017 opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd.

1.4.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.5.

Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.6.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.7.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.8.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met [A] (hierna: de echtgenote). Hij is werkzaam in dienstbetrekking. In 2012 heeft belanghebbende € 54.270 inkomsten uit arbeid genoten en in 2013 € 58.284.

2.2.

De echtgenote drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, waarvan de activiteiten bestaan uit de exploitatie van een coachingbureau en uit de verkoop van noten, gezonde muesli en aanverwante artikelen.

2.3.

Belanghebbende en zijn echtgenote zijn eigenaar van de woning aan de [a-straat 1] te [Z] . Ten behoeve van de onderneming van de echtgenote hebben zij in 2012 en 2013 geïnvesteerd in een tuinhuis en een nieuwe schuur. De schuur heeft de echtgenote bestemd als opslagruimte voor haar onderneming.

2.4.

De echtgenote stond met haar onderneming ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Er werden btw-aangiften ingediend. Het resultaat uit de activiteiten is aangegeven in de aangifte van de echtgenote. Belanghebbende heeft in de betreffende jaren de boekhouding van de onderneming verzorgd.

2.5.

In de door belanghebbende in hoger beroep overgelegde uitdraai van zijn aangifte IB/PVV 2012 is een bedrag van in totaal € 25.938 als aftrekbare eigenwoningrente en financieringskosten met betrekking tot de eigen woning opgenomen. Hiervan betreft € 16.938 betaalde eigenwoningrente. Verder staat in deze aangifte het volgende vermeld:

“Let op!

U mag alleen de (hypotheek)rente aftrekken voor het deel van de hypotheek of schuld dat wij tot uw eigenwoningschuld rekenen.

(…)

Aftrekbare financieringskosten, bijvoorbeeld de afsluitprovisie

Omschrijving Bedrag

Tuinhuis/schuur + isolatie +waterafvoer € 9.000”

2.6.

In de door belanghebbende in hoger beroep overgelegde uitdraai van zijn aangifte IB/PVV 2013 is een bedrag van in totaal € 19.938 als aftrekbare eigenwoningrente en financieringskosten met betrekking tot de eigen woning opgenomen. Hiervan betreft € 16.938 betaalde eigenwoningrente. Verder staat in deze aangifte het volgende vermeld:

“Let op!

U mag alleen de (hypotheek)rente aftrekken voor het deel van de hypotheek of schuld dat wij tot uw eigenwoningschuld rekenen.

(…)

Aftrekbare financieringskosten, bijvoorbeeld de afsluitprovisie

Omschrijving Bedrag

Schuur € 3.000”

2.7.

Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2014 € 1.023 rente die is betaald op het doorlopend krediet bij de ING Bank (hierna: het doorlopend krediet) als eigenwoningrente afgetrokken. Over de aftrekbare eigenwoningrente heeft belanghebbende het volgende vermeld in de aangifte:

Omschrijving

Schuld ultimo

Rente van geldlening

ING aflossingsvrije lening

209.667

10.798

ING doorlopend krediet

11.843

1.023

ING maatwerkhypotheek

119.228

6.141

2.8.

De Inspecteur heeft schriftelijk vragen gesteld aan belanghebbende over de aangiften IB/PVV 2012, 2013 en 2014. Belanghebbende heeft deze vragen schriftelijk beantwoord.

2.9.

De Inspecteur heeft in zijn brief van 7 november 2017 de boeten als volgt gemotiveerd:

Motivering boetes: aftrek rente en kosten geldleningen en financieringskosten eigen woning

Ik ben van plan deze boetes op te leggen op grond van de volgende feiten en omstandigheden. De aankoopprijs voor een goed of zaak ten behoeve van de eigen woning is niet aftrekbaar gesteld, net zomin als de aankoopprijs van de eigen woning aftrekbaar is gesteld. Alleen de betaalde rente en kosten ten behoeve van de geldlening voor de eigen woning zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Dit blijkt heel duidelijk uit de aangifte en de toelichting daarop. U moet zich ervan bewust zijn geweest dat het toch invullen van deze aankoopprijs als aftrekpost zal leiden tot een te lage aanslag. Dit kwalificeer ik als (voorwaardelijke) opzet waarvoor een vergrijpboete van 50% geldt.”

2.10.

De Rechtbank heeft de Inspecteur uitgenodigd uiterlijk op 16 mei 2018 zijn verweerschriften in te dienen. De verweerschriften van de Inspecteur heeft de Rechtbank op 13 juni 2018 ontvangen.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft de Inspecteur in strijd met artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gehandeld door belanghebbende navorderingsaanslagen op te leggen?

  2. Heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende te kwader trouw is, door als financieringskosten van de eigenwoningschuld in zijn aangifte te vermelden de aanschaf- en verbouwingskosten van het tuinhuis en de schuur alsmede de rente van het doorlopend krediet?

  3. Heeft de Inspecteur artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschonden door niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken inzake de aanslagregeling te overleggen?

  4. Is belanghebbende in zijn verdedigingsbelang geschaad, doordat de Inspecteur in de aankondiging van de navorderingsaanslagen en de vergrijpboeten niet expliciet heeft vermeld dat belanghebbende te kwader trouw heeft gehandeld?

  5. Had de Inspecteur de boetebeschikkingen moeten verminderen tot nihil, omdat hij geen cautie heeft verleend bij het stellen van schriftelijke vragen?

  6. Had de Rechtbank een niet-ontvankelijkverklaring moeten uitspreken, omdat de Inspecteur zijn verweerschriften te laat heeft ingediend?

3.2.

De Inspecteur beantwoordt voornoemde vragen ontkennend en belanghebbende beantwoordt deze bevestigend.

3.3.

Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zijn verzoek om vergoeding van de werkelijke proceskosten ingetrokken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing